In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die sinds 22 januari 2008 een Wajong-uitkering ontvangt. Appellant heeft verzocht om zijn uitkering te mogen exporteren naar Denemarken, omdat hij afhankelijk is van de zorg van zijn moeder en zus, die naar Denemarken moeten verhuizen. Het Uwv heeft dit verzoek afgewezen, en de rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak. De Raad oordeelt dat het exportverbod van de Wajong-uitkering uitgangspunt is en dat de hardheidsclausule slechts in uitzonderlijke situaties kan worden toegepast. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij zorgafhankelijk is van zijn moeder en zus, en er is geen objectieve noodzaak voor hun verhuizing naar Denemarken. De Raad concludeert dat het woonplaatsvereiste in artikel 3:19 van de Wajong objectief gerechtvaardigd is en geen ongerechtvaardigde schending van het recht op gezinsleven oplevert. Het hoger beroep van appellant slaagt niet, en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.