In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om zijn verzoek om met behoud van Wajong-uitkering naar Tsjechië te verhuizen af te wijzen. Appellant, die sinds 2006 een Wajong-uitkering ontvangt, heeft aangevoerd dat zijn psychische gezondheid lijdt onder de huidige situatie waarin hij slechts sporadisch contact heeft met zijn zoon, die in Tsjechië woont. Hij stelt dat de verhuizing naar Tsjechië noodzakelijk is om het gezinsverband te herstellen en dat dit een zwaarwegende reden vormt voor toepassing van de hardheidsclausule van de Wajong.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de door appellant aangevoerde omstandigheden niet voldoen aan de criteria voor de hardheidsclausule zoals vastgelegd in de wet en het Besluit Beleidsregels voortzetting Wajong-uitkering buiten Nederland. De Raad concludeert dat er geen medische noodzaak is aangetoond voor de verhuizing en dat de redenen van appellant voornamelijk op persoonlijke keuze zijn gebaseerd. De Raad bevestigt dat de verhuizing naar het buitenland gevolgen heeft voor de Wajong-uitkering, maar dat dit niet inbreuk maakt op het recht op familie- en gezinsleven zoals omschreven in artikel 8 van het EVRM.
De uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaarde, wordt bevestigd. De Raad oordeelt dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten, en dat het hoger beroep van appellant niet slaagt.