Op 8 maart 2022 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de definitieve vaststelling van het recht op bijstand voor appellanten, die een klusbedrijf exploiteren, over de jaren 2016 en 2017. Het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen had hen bijstand verleend in de vorm van een renteloze lening op basis van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Na bezwaar heeft het college het recht op bijstand definitief vastgesteld en een bedrag van respectievelijk € 3.781,52 en € 974,88 teruggevorderd van appellanten, gebaseerd op hun netto-inkomen en de fiscale keuzes die zij hadden gemaakt met betrekking tot het privégebruik van hun bedrijfsauto.
De rechtbank heeft de beroepen van appellanten tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard, waarna appellanten in hoger beroep zijn gegaan. Zij voerden aan dat het opstellen van een sluitende rittenadministratie voor de Belastingdienst niet uitvoerbaar was, en dat de bijtelling voor privégebruik van de bedrijfsauto niet als werkelijk besteedbaar inkomen kan worden beschouwd. De Raad heeft echter geoordeeld dat het college terecht aansluiting heeft gezocht bij de fiscale keuzes van appellanten en dat de bijtelling geen bijzondere omstandigheid vormt die afwijking van de gebruikelijke berekening rechtvaardigt. De Raad bevestigde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank in stand blijft.
De uitspraak benadrukt het belang van de fiscale wetgeving en de keuzes die ondernemers maken in relatie tot hun bijstandsrecht. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.