ECLI:NL:CRVB:2014:1073
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bijstandsverlening zelfstandigen en terugvordering van bijstandsbedragen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Delft, waarbij een bedrag van € 1.814,20 werd teruggevorderd in verband met de bijstandsverlening op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Appellant, die sinds 10 april 2009 een eenmanszaak exploiteert, ontving vanaf 1 september 2009 bijstand in de vorm van een renteloze lening. Het college heeft op basis van de jaarstukken over 2010 vastgesteld dat appellant recht had op bijstand om niet tot een bedrag van € 7.179,94, maar dat hij een renteloze lening van € 8.994,14 had ontvangen, wat leidde tot de terugvordering van het verschil. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de bijtelling van het autokostenforfait bij zijn inkomen, omdat hij geen kilometerregistratie bijhield en het privégebruik van de auto niet kon aantonen. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat appellant heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het onredelijk is om het autokostenforfait volledig mee te tellen bij zijn inkomen, en dat de fiscale regelgeving willekeurig wordt toegepast. De Raad voor de Rechtspraak heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het college terecht het autokostenforfait bij het inkomen heeft opgeteld, omdat appellant geen deugdelijke kilometerregistratie heeft overgelegd. De Raad heeft ook verwezen naar eerdere rechtspraak die bevestigt dat privékosten niet ten laste van de bedrijfswinst mogen worden gebracht. Uiteindelijk heeft de Raad geoordeeld dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.