ECLI:NL:CRVB:2022:481
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake buitenlandbijdrage Zorgverzekeringswet voor in Frankrijk woonachtige gepensioneerde
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant, geboren in 1946, die in Frankrijk woont en een ouderdomspensioen uit Nederland ontvangt. De appellant is op grond van artikel 69 van de Zorgverzekeringswet (Zvw) een buitenlandbijdrage verschuldigd. Het hoger beroep betreft specifiek de berekening van deze buitenlandbijdrage, met name de toepassing van heffingskortingen en de woonlandfactor. De Centrale Raad van Beroep heeft eerder uitspraken gedaan over de berekeningswijze van de buitenlandbijdrage, waarin is vastgesteld dat heffingskortingen niet in mindering komen op de premies die een ingezetene van Nederland verschuldigd is op grond van de Zvw. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen het besluit van het CAK ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad concludeert dat de beroepsgronden van de appellant niet kunnen slagen, omdat de dwingend voorgeschreven berekeningssystematiek correct is toegepast. De Raad wijst erop dat er geen ongerechtvaardigd verschil is tussen ingezetenen en niet-ingezetenen, en dat de heffingskortingen geen invloed hebben op de buitenlandbijdrage. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.