ECLI:NL:CRVB:2022:481

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 februari 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
20/2017 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake buitenlandbijdrage Zorgverzekeringswet voor in Frankrijk woonachtige gepensioneerde

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant, geboren in 1946, die in Frankrijk woont en een ouderdomspensioen uit Nederland ontvangt. De appellant is op grond van artikel 69 van de Zorgverzekeringswet (Zvw) een buitenlandbijdrage verschuldigd. Het hoger beroep betreft specifiek de berekening van deze buitenlandbijdrage, met name de toepassing van heffingskortingen en de woonlandfactor. De Centrale Raad van Beroep heeft eerder uitspraken gedaan over de berekeningswijze van de buitenlandbijdrage, waarin is vastgesteld dat heffingskortingen niet in mindering komen op de premies die een ingezetene van Nederland verschuldigd is op grond van de Zvw. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen het besluit van het CAK ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad concludeert dat de beroepsgronden van de appellant niet kunnen slagen, omdat de dwingend voorgeschreven berekeningssystematiek correct is toegepast. De Raad wijst erop dat er geen ongerechtvaardigd verschil is tussen ingezetenen en niet-ingezetenen, en dat de heffingskortingen geen invloed hebben op de buitenlandbijdrage. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

20.2017 ZVW

Datum uitspraak: 28 februari 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 april 2020, 19/526 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], Frankrijk (appellant)

CAK

PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
CAK heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2022, waarbij appellant heeft deelgenomen door middel van een telefoonverbinding. CAK heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Nijman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1946, woont in Frankrijk en ontvangt ouderdomspensioen uit Nederland.
1.2.
Appellant heeft op grond van Verordening (EG) nr. 883/2004 recht op zorg in zijn woonland (Frankrijk) ten laste van Nederland. Voor dit recht op zorg is hij op grond van artikel 69 van de Zorgverzekeringswet (Zvw) een bijdrage verschuldigd (buitenlandbijdrage).
1.3.
CAK heeft op 27 september 2018 de voorlopige jaarafrekening van de door appellant verschuldigde buitenlandbijdrage voor het jaar 2017 vastgesteld op € 1.766,23. CAK heeft de buitenlandbijdrage gebaseerd op een nominaal deel, een inkomensafhankelijk deel berekend overeenkomstig de bijdrage verschuldigd op grond van de Zvw (Zvw-deel) en een inkomensafhankelijk deel berekend overeenkomstig de premie verschuldigd op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz-deel). Bij de berekening van het Wlz-deel heeft CAK de algemene heffingskorting, de ouderenkorting en de alleenstaande ouderenkorting toegepast. De aldus bepaalde grondslag is vermenigvuldigd met de zogenaamde woonlandfactor voor Frankrijk (0,8245).
1.4.
Bij besluit van 13 december 2018 (bestreden besluit) heeft CAK het bezwaar tegen de voorlopige jaarafrekening van 27 september 2018 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen de het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat CAK de dwingendrechtelijk voorgeschreven berekeningssystematiek, zoals neergelegd in de artikelen 69, tweede lid, van de Zvw, 6.3.1, eerste lid, van de Regeling zorgverzekering (Regeling) en bijlage 4 van de Regeling, op juiste wijze heeft gehanteerd. Deze berekening is volgens het systeem van de Zvw en de Wlz, maar dit betekent niet dat het bij de berekening van het Wlz-deel om een Wlz-premie gaat. Appellant is immers niet verzekerd op grond van de Wlz. De teruggave van de binnenlandse premie Zvw door de Belastingdienst ziet niet op de buitenlandbijdrage die CAK heeft vastgesteld. Binnen het systeem van de staatsmachten kan de rechtvaardigheid en eventuele ongelijkheid van een door de wetgever uitdrukkelijk bepaalde rekenmethode niet door de bestuursrechter worden gewogen. Omdat CAK de dwingendrechtelijk voorgeschreven berekeningssystematiek op de juiste wijze heeft toegepast, kunnen de beroepsgronden niet slagen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hierbij heeft hij aangevoerd dat de wettelijke berekeningssystematiek van de buitenlandbijdrage onverenigbaar is met het Europees recht, omdat sprake is van rechtsongelijkheid ten opzichte van ingezetenen in Nederland wat betreft de toepassing van de heffingskortingen bij de berekening van de inkomensafhankelijke Wlz-premie en de berekening van de woonlandfactor. Verder heeft hij aangevoerd dat door de heffing van de buitenlandbijdrage sprake is van dubbele belastingheffing ten opzichte van Nederlandse belastingplichtigen woonachtig in Nederland en bovendien van rechtsongelijkheid gelet op belastingverdragen met bepaalde EU-landen waarbij afspraken zijn gemaakt ter voorkoming van dubbele belastingheffing.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad stelt vast dat het hoger beroep van appellant enkel nog betrekking heeft op de berekening van de buitenlandbijdrage, in het bijzonder de wijze waarop bij deze berekening de heffingskortingen zijn toegepast en de woonlandfactor is gehanteerd.
4.2.
In eerdere uitspraken heeft de Raad de berekeningswijze van de buitenlandbijdrage uiteengezet en toegelicht (zie de uitspraken van 9 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3128, ECLI:NL:CRVB:2015:3129 en ECLI:NL:CRVB:2015:3132). In onder meer de uitspraak ECLI:NL:CRVB:2015:3128 (rechtsoverweging 4.9) heeft de Raad geoordeeld dat de buitenlandbijdrage niet is aan te merken als een belasting maar als een bijdrage voor kosten die Nederland op grond van internationale verdragen betaalt. In onder meer de uitspraak ECLI:NL:CRVB:2015:3129 (rechtsoverweging 4.1) heeft de Raad geoordeeld dat het heffen van een buitenlandbijdrage op grond van artikel 69 van de Zvw geen ongelijke behandeling is die onverenigbaar is met enige bepaling van communautair en/of internationaal recht. In dezelfde uitspraak (eveneens rechtsoverweging 4.1) heeft de Raad geoordeeld dat het hanteren van de woonlandfactor geen overduidelijke onevenredigheid oplevert nu deze factor de gemiddelde uitgaven voor zorg voor een persoon ten laste van de sociale zorgverzekering in het woonland en die voor een persoon in Nederland tot uitdrukking brengt.
4.3.
Op grond van artikel 6.3.1, tweede lid, van de Regeling zorgverzekering wordt het inkomensafhankelijke Wlz-deel van de buitenlandbijdrage berekend overeenkomstig de op grond van de Wet financiering sociale verzekeringen verschuldigde premie voor de Wlz en verminderd met de toepasselijke heffingskortingen. CAK heeft met deze heffingskortingen rekening gehouden waardoor het Wlz-deel van de grondslag lager is vastgesteld. De heffingskortingen hebben geen betrekking op het Zvw-deel en het nominale deel van de grondslag. Anders dan appellant veronderstelt komen heffingskortingen niet in mindering op premies die een ingezetene van Nederland verschuldigd is op grond van de Zvw (vergelijk de uitspraak van de Raad van 6 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1241, rechtsoverweging 4.7). Reeds daarom is geen sprake van een ongerechtvaardigd verschil tussen ingezetenen en nietingezetenen.
4.4.
De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat de beroepsgronden van appellant niet kunnen slagen gelet op de dwingend voorgeschreven berekeningssystematiek. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma in tegenwoordigheid van E.J. van der Veldt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2022.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) E.J. van der Veldt