In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 9 september 2015, met zaaknummer 13-1661 ZVW, wordt de rechtsvraag behandeld of het heffen van een buitenlandbijdrage in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en andere relevante wetgeving. De appellant, die sinds 1990 in Frankrijk woont, heeft op basis van de Verordening 1408/71 recht op zorg in Frankrijk ten laste van Nederland. De Raad oordeelt dat het heffen van een buitenlandbijdrage geen ongelijke behandeling is die in strijd is met communautair of internationaal recht. De appellant had niet kunnen voorzien dat hij een buitenlandbijdrage verschuldigd zou zijn bij zijn verhuizing naar Frankrijk, maar dit doet niets af aan de bevoegdheid van Nederland om een dergelijke bijdrage te heffen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt dat de berekening van de buitenlandbijdrage door het Zorginstituut correct is uitgevoerd, waarbij de definitieve jaarafrekeningen voor de jaren 2006 tot en met 2009 zijn vastgesteld. De Raad wijst erop dat de appellant de juistheid van de berekeningen niet heeft betwist, en dat de buitenlandbijdragen zijn berekend volgens de wettelijk voorgeschreven systematiek. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam en verklaart het beroep van de appellant ongegrond, terwijl het beroep van het Zorginstituut wordt toegewezen.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor in het buitenland wonende personen om zich bewust te zijn van hun bijdrageplicht en de gevolgen van hun woonland voor de zorgverzekering. De Raad concludeert dat de buitenlandbijdrage rechtmatig is vastgesteld en dat er geen reden is om aan te nemen dat de appellant een te hoog bedrag in rekening is gebracht.