ECLI:NL:CRVB:2022:453

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
7 maart 2022
Zaaknummer
21/1185 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de WAO-uitkering en berekeningen van maatmanomvang en maatmaninkomen in hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellant tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die zich op 15 april 2002 ziekmeldde als timmerman, ontving sinds 14 januari 2004 een WAO-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 25-35%. De zaak betreft de definitieve berekening van zijn WAO-uitkering over verschillende periodes, waarbij appellant betwistte dat de maatmanomvang en het maatmanloon correct waren berekend. De rechtbank had eerder de beroepen van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad onderschrijft deze overwegingen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep had in eerdere rapporten de berekeningen van het maatmaninkomen en het sv-loon toegelicht, en de Raad oordeelt dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze berekeningen onjuist zijn. De Raad bevestigt dat de WAO-uitkering van appellant over de in geschil zijnde perioden correct is vastgesteld door het Uwv. De hoger beroepen worden verworpen en de eerdere uitspraken blijven in stand.

Uitspraak

21.1185 WAO, 21/2487 WAO

Datum uitspraak: 24 februari 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van
26 februari 2021, 19/1799 (aangevallen uitspraak I) en 2 juni 2021, 20/4487 (aangevallen uitspraak II)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroepen ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Appellant heeft nadere gronden van de hoger beroepen en aanvullende stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting in beide zaken heeft gevoegd plaatsgevonden op 13 januari 2022. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft zich op 15 april 2002 ziekgemeld voor zijn werk als timmerman. Met ingang van 14 januari 2004 is hij in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar arbeidsongeschiktheidsklasse van 25-35%. Vanwege variabele inkomsten uit arbeid ontvangt appellant een voorschot op zijn WAO-uitkering, waarna het Uwv per periode zijn WAOuitkering definitief vaststelt.
1.2.
Bij besluit van 20 januari 2017 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant over de periodes van 1 juli 2016 tot en met 9 oktober 2016 en 7 tot en met 30 november 2016 uitbetaald naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 25-35% en over de periode van
10 oktober 2016 tot en met 6 november 2016 naar 15-25%. Bij besluit van 12 september 2017 heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 20 januari 2017 gegrond verklaard en de uitkering over de periode van 10 oktober 2016 tot en met 6 november 2016 uitbetaald naar 25-35%. Het door appellant tegen dit besluit ingestelde beroep is door de rechtbank op
22 november 2018 gegrond verklaard, omdat het Uwv in de beroepsprocedure de motivering van het besluit van 12 september 2017 heeft gewijzigd. De rechtbank heeft de door de arbeidsdeskundige (bezwaar en beroep) toegepaste berekeningen van de mate van arbeidsongeschiktheid, het maatmanloon en de maatmanomvang in de rapporten van
5 september 2017, 7 maart 2018 en 29 augustus 2018 gevolgd. Bij uitspraak van 20 februari 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:408) heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
1.3
Het Uwv heeft bij besluit van 7 september 2018 de WAO-uitkering van appellant over de periode van 1 februari 2018 tot en met 31 juli 2018 definitief vastgesteld en bepaald dat de reeds ontvangen voorschotten even hoog zijn als de uitkering waarop hij recht heeft. Bij besluit van 29 november 2018 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant over de periode van 1 augustus 2018 tot en met 31 oktober 2018 definitief vastgesteld en bepaald dat hij nog recht heeft op een nabetaling van € 57,97 bruto. Bij besluit van 1 maart 2019 (bestreden besluit I) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen deze twee besluiten ongegrond verklaard. Aan de hand van de verdiensten van appellant, afgezet tegen het geïndexeerde maatmanloon, is toegelicht waarom hij voor de periode van 1 februari 2018 tot en met 31 juli 2018 is ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 25-35% en voor de periode van 1 augustus 2018 tot en met 31 oktober 2018 in de klasse van 15-25%.
1.4.
Bij besluit van 3 maart 2020 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant over de periode van 1 augustus 2019 tot en met 31 december 2019 definitief berekend. Het voorschot dat appellant over deze periode heeft ontvangen is lager dan de uitkering waarop hij recht had, waardoor hij nog een bedrag van € 223,92 bruto tegoed heeft. Bij besluit van 14 juli 2020 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Het Uwv heeft in de bezwaren van appellant geen reden gezien om af te wijken van de gehanteerde de maatmanomvang en het maatmanloon.
2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen van appellant tegen de bestreden besluiten I en II ongegrond verklaard.
2.1.
In de aangevallen uitspraak I heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep kan worden gevolgd in de in de rapporten van 29 augustus 2018 en 21 juli 2020 gemaakte berekeningen van het maatmaninkomen (€ 2.597,92 per vier weken), de maatmanomvang (36,31 uur) en het uurloon (€ 17,88). De rechtbank heeft geen aanleiding gezien aan de juistheid ervan te twijfelen. Overwogen is dat het uurloon op grond van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) niet wijzigt, maar wordt geïndexeerd. Het maatmaninkomen per uur wordt op basis van het Schattingsbesluit herleid naar een maatmaninkomen per aangiftetijdvak, door het maatmaninkomen per uur te vermenigvuldigen met de urenomvang per week van de maatgevende arbeid en 4, omdat in het geval van appellant sprake is van een aangiftetijdvak van vier weken. Anders dan appellant stelt, wordt volgens de rechtbank bij het vermenigvuldigen van het maatmaninkomen per uur met de urenomvang per week van de maatgevende arbeid niet de huidige urenomvang bedoeld, maar de omvang die bij de maatgevende arbeid hoort, dus de arbeid op grond waarvan hij voor de WAO verzekerd is geraakt. Tot slot wordt op grond van het Schattingsbesluit het geïndexeerde maatmaninkomen per vier weken afgezet tegen het loon dat appellant in het betreffende aangiftetijdvak heeft ontvangen, om het arbeidsongeschiktheidspercentage te kunnen vaststellen. Van het vaststellen van een resterende verdiencapaciteit is in dit kader volgens de rechtbank geen sprake. Appellant heeft de berekeningen van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 21 juli 2020, waaruit volgt in welke arbeidsongeschiktheidsklassen appellant per periode is ingedeeld, verder niet betwist. Het Uwv is hier volgens de rechtbank dan ook terecht van uitgegaan.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak II heeft de rechtbank – kortgezegd – geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de definitieve berekening van de WAO-uitkering van appellant over de periode 1 augustus 2019 tot en met 31 december 2019. Bij de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage zijn zowel het maatmanloon als het feitelijke loon geïndexeerd. De berekening is volgens de rechtbank inzichtelijk gemaakt door middel van de handmatige berekening van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 20 mei 2020.
3.1.
Appellant heeft in de hoger beroepen tegen de aangevallen uitspraken zijn gronden gehandhaafd. Appellant heeft ter zitting toegelicht dat deze er – kortgezegd – op neerkomen dat de maatmanomvang en het maatmanloon onjuist zijn berekend. Er is uitgegaan van een te laag aantal verloonde uren, een te laag salaris, waarbij een te laag percentage vakantiegeld en te weinig ATV-uren zijn betrokken. Daarnaast is appellant van mening dat de resterende verdiencapaciteit onjuist is berekend.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraken bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar overweging 4 van de aangevallen uitspraak I.
4.2.1.
Wat appellant in de hoger beroepen heeft aangevoerd is een herhaling van de gronden die hij bij de rechtbank heeft ingediend, en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan in beide aangevallen uitspraken. De overwegingen die de rechtbank hieraan ten grondslag heeft gelegd worden onderschreven.
4.2.2.
Voor zover appellant in hoger beroep heeft betoogd dat een andere berekening moet worden gehanteerd teneinde te komen tot een juiste maatmanomvang, maatmanloon en maatmaninkomen, wordt hij daarin niet gevolgd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft reeds in het rapport van 7 maart 2018, dat is opgesteld in de procedure vermeld onder 1.2., toegelicht hoe de maatmanomvang en het maatmanloon zijn berekend. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft zich bij de bestreden besluiten I en II in de onderhavige procedure op deze eerdere berekeningen kunnen baseren. Hoewel het appellant, dit in tegenstelling tot het oordeel van de rechtbank hierover, vrijstaat de onderdelen, zoals maatmanomvang en maatmanloon, van de definitieve berekeningen van zijn WAO-uitkering in ieder besluit opnieuw te betwisten (uitspraak van de Raad van 7 november 2000, ECLI:NL:CRVB:2000:AL6356), heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de onderhavige zaken is uitgegaan van de onjuiste maatmanomvang, maatmanloon en maatmaninkomen. Evenmin heeft appellant aannemelijk gemaakt dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is uitgegaan van een onjuist sv-loon van appellant over de betreffende periodes. Het oordeel van de rechtbank dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep kan worden gevolgd in de gemaakte berekeningen van het maatmaninkomen en het
sv-loon als weergegeven in de rapporten van 29 augustus 2018, 20 mei 2020 en 21 juli 2020, is juist.
4.2.3.
Appellant heeft, net als in beroep, ook in hoger beroep de berekeningen van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van de arbeidsongeschiktheidsklassen waarin appellant per periode is ingedeeld niet betwist. Het Uwv heeft dan ook de WAO-uitkering van appellant over alle in geschil zijnde perioden op de juiste wijze definitief berekend.
4.3.
Hieruit volgt dat de hoger beroepen niet slagen en dat de aangevallen uitspraken moeten worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.W. Akkerman als voorzitter en
mr. W.J.A.M. van Brussel en mr. M.L. Noort als leden, in tegenwoordigheid van
S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2022.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) S.C. Scholten