ECLI:NL:CRVB:2022:439
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de verzekering voor de Wet langdurige zorg en de Zorgverzekeringswet op basis van ingezetenschap
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die sinds 2008 voornamelijk in Zuidoost-Azië verblijft, betwistte de beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) dat hij met ingang van 1 juni 2017 niet langer verzekerd was voor de Wet langdurige zorg (Wlz) en de Zorgverzekeringswet (Zvw) omdat hij geen ingezetene meer zou zijn van Nederland. De Raad oordeelde dat de rechtbank Amsterdam bevoegd was om het beroep te behandelen, ondanks de bezwaren van de appellant. De Raad concludeerde dat de appellant vanaf 1 november 2018 geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had, waardoor hij niet als ingezetene kon worden aangemerkt. Dit leidde tot de conclusie dat de Svb de appellant terecht als niet verzekerd had aangemerkt. De Raad verwierp ook de verzoeken van de appellant om schadevergoeding, omdat hij niet had aangetoond dat hij door de besluitvorming van de Svb daadwerkelijk schade had geleden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.