ECLI:NL:CRVB:2012:BW8577

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-4392 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Sociale verzekeringsbank bij bezwaar tegen inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet op AOW-pensioen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juni 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) die op zijn AOW-pensioen werd ingehouden. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had het bezwaar ongegrond verklaard, maar de rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen dit besluit niet-ontvankelijk. De rechtbank oordeelde dat de appellant geen materieel belang had bij de beoordeling van het bestreden besluit, omdat hij het maximale AOW-pensioen had ontvangen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de Svb niet bevoegd was om te beslissen over het bezwaar met betrekking tot de hoogte van de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw. De Raad stelde vast dat de Svb het bezwaar niet-ontvankelijk had moeten verklaren en het bezwaarschrift had moeten doorzenden naar de rijksbelastingdienst. De rechtbank had dit niet onderkend, waardoor de aangevallen uitspraak in zoverre werd vernietigd. De Raad verklaarde het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit gegrond en het bezwaar van de appellant niet-ontvankelijk, met de instructie om het bezwaarschrift door te zenden naar de rijksbelastingdienst.

Voor het overige bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank, aangezien aan de appellant het maximale AOW-pensioen was toegekend en de Svb in het bestreden besluit voldoende uitleg had gegeven over de door de appellant gesignaleerde onduidelijkheden. De Raad veroordeelde de Svb tot vergoeding van de proceskosten van de appellant, die in totaal € 22,- bedroegen, en bepaalde dat de Svb het griffierecht van € 153,- aan de appellant moest vergoeden.

Uitspraak

11/4392 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 15 juni 2011, 11/1293 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 15 juni 2012
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2012. Appellant is daarbij in persoon verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Verbeek.
OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 18 augustus 2010 is met ingang van november 2010 aan appellant een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend ter hoogte van het maximale pensioen voor een gehuwde. Uit het bijgevoegde berekeningsoverzicht blijkt dat op het bruto AOW-pensioen een bijdrage voor de Zorgverzekeringswet (Zvw) is ingehouden.
1.2. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de inzichtelijkheid en de juistheid van het berekeningsoverzicht van zijn AOW-pensioen. Hij heeft daarbij vermeld op welke punten hij het besluit onduidelijk en onjuist vindt. Tevens is bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de inhouding van de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw.
1.3. In het besluit van 29 december 2010 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Aan dat besluit is ten grondslag gelegd dat de inhouding van de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw juist is uitgevoerd en voorts dat in het bestreden besluit alle door appellant in zijn bezwaarschrift opgeworpen onduidelijkheden zijn toegelicht en hieruit niet is gebleken dat sprake is van een onjuist besluit van 18 augustus 2010.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat appellant geen materieel belang heeft bij een beoordeling van het bestreden besluit, omdat aan hem het maximale bedrag aan AOW-pensioen is toegekend. In verband hiermee komt de rechtbank aan de beantwoording van de vraag of de Svb het horen van appellant terecht achterwege heeft gelaten, niet meer toe.
3. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat de rechtbank ten onrechte zijn beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hij heeft weliswaar een maximaal bruto AOW-pensioen gekregen, maar zijn bezwaar is gericht tegen de berekening van het netto AOW-pensioen. Appellant is het met name niet eens met de vaststelling van de hoogte van de inkomensafhankelijke bijdrage. In dat verband heeft appellant nog gewezen op de uitspraak van deze Raad van 26 juli 2011, LJN BR4101, waarin in een vergelijkbare zaak de Raad het bezwaarschrift heeft doorgezonden naar de rijksbelastingdienst. Voorts wenst appellant dat de Svb het besluit van 18 augustus 2010 nader vaststelt met de toelichting die eerst in het bestreden besluit is gegeven.
Ten slotte vindt appellant dat de rechtbank ten onrechte geen oordeel heeft gegeven over het achterwege laten van een hoorzitting door de Svb in de bezwaarfase.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Voorop moet worden gesteld dat de rechtbank er in de aangevallen uitspraak kennelijk vanuit is gegaan dat de Svb bevoegd was te beslissen ten aanzien van alle door appellant aangevoerde bezwaren. Zoals al eerder is overwogen in de hiervoor genoemde uitspraak van 26 juli 2011 is de Svb als inhoudingsplichtig orgaan niet bevoegd om een beslissing te nemen op een bezwaar met betrekking tot de vaststelling van de hoogte van de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw die op het AOW-pensioen wordt ingehouden. De Svb had het bezwaar op dat punt derhalve niet-ontvankelijk moeten verklaren en het bezwaarschrift vervolgens moeten doorzenden naar de rijksbelastingdienst.
4.3. De rechtbank heeft een en ander niet onderkend. In verband hiermee wordt de aangevallen uitspraak in zoverre vernietigd en, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep van appellant tegen het bestreden besluit in zoverre gegrond verklaard en het bezwaar van appellant in zoverre niet-ontvankelijk verklaard. Het bezwaarschrift wordt doorgezonden naar de rijksbelastingdienst ter behandeling van het bezwaar gericht tegen de hoogte van de inhouding van de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw.
4.4. Voor het overige kan het oordeel van de rechtbank geheel worden onderschreven. Nu aan appellant een maximaal ouderdomspensioen is toegekend en bij het bestreden besluit een nadere motivering is verstrekt ten aanzien van door appellant gesignaleerde onduidelijkheden, is niet gebleken van enig processueel belang van appellant.
5. De Raad ziet aanleiding om de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze worden begroot op € 3,- in beroep en op € 19,- in hoger beroep voor gemaakte reiskosten.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
-vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover betrekking hebbend op de vaststelling van de hoogte van de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw;
-verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, voor zover betrekking hebbend op de vaststelling van de hoogte van de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw;
-verklaart het bezwaar van appellant tegen de vaststelling van de hoogte van de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw niet-ontvankelijk;
-bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
-veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 22,-;
-bepaalt dat de Svb aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 153,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2012.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) J.R. Baas.
NW