ECLI:NL:CRVB:2012:BW8577
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de Sociale verzekeringsbank bij bezwaar tegen inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet op AOW-pensioen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juni 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) die op zijn AOW-pensioen werd ingehouden. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had het bezwaar ongegrond verklaard, maar de rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen dit besluit niet-ontvankelijk. De rechtbank oordeelde dat de appellant geen materieel belang had bij de beoordeling van het bestreden besluit, omdat hij het maximale AOW-pensioen had ontvangen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de Svb niet bevoegd was om te beslissen over het bezwaar met betrekking tot de hoogte van de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw. De Raad stelde vast dat de Svb het bezwaar niet-ontvankelijk had moeten verklaren en het bezwaarschrift had moeten doorzenden naar de rijksbelastingdienst. De rechtbank had dit niet onderkend, waardoor de aangevallen uitspraak in zoverre werd vernietigd. De Raad verklaarde het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit gegrond en het bezwaar van de appellant niet-ontvankelijk, met de instructie om het bezwaarschrift door te zenden naar de rijksbelastingdienst.
Voor het overige bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank, aangezien aan de appellant het maximale AOW-pensioen was toegekend en de Svb in het bestreden besluit voldoende uitleg had gegeven over de door de appellant gesignaleerde onduidelijkheden. De Raad veroordeelde de Svb tot vergoeding van de proceskosten van de appellant, die in totaal € 22,- bedroegen, en bepaalde dat de Svb het griffierecht van € 153,- aan de appellant moest vergoeden.