ECLI:NL:RBDHA:2018:12684

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2018
Publicatiedatum
25 oktober 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 7319
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekering voor de Zorgverzekeringswet en de duurzame band met Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. De eiser, geboren in 1941, ontving een ouderdomspensioen op basis van de Algemene ouderdomswet (AOW) en was eigenaar van een appartement in Nederland. De zaak ontstond nadat de Sociale Verzekeringsbank op 13 juli 2017 had besloten dat de eiser niet langer verzekerd was voor de Zorgverzekeringswet (Zvw) omdat hij volgens hen zijn woonplaats naar Thailand had verplaatst. Dit besluit werd door de eiser bestreden, die stelde dat hij nog steeds een duurzame band met Nederland had en dat hij niet de intentie had om Nederland definitief te verlaten.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de eiser in overweging genomen, waaronder zijn langdurige verblijf in het buitenland, zijn eigendom van een woning in Nederland, zijn inschrijving in de Basis Registratie Personen (BRP), en zijn financiële en sociale banden met Nederland. De rechtbank concludeerde dat de eiser, ondanks zijn verblijf in het buitenland, een duurzame band met Nederland had behouden. De rechtbank oordeelde dat de eiser vanaf 1 juni 2017 als ingezetene moest worden aangemerkt en dus verzekerd was voor de Wlz. Het beroep van de eiser werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd, en de rechtbank droeg de Sociale Verzekeringsbank op om het betaalde griffierecht te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van de persoonlijke en duurzame band met Nederland bij de beoordeling van ingezetenschap voor de sociale verzekeringen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/7319

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 oktober 2018 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats 1], eiser,

en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: J.Y. van den Berg).

Procesverloop

Bij besluit van 13 juli 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat hij vanaf juni 2017 niet langer verzekerd is voor de Zorgverzekeringswet (Zvw).
Bij besluit van 14 september 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2018. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser, geboren op [geboortedatum] 1941, ontvangt een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene ouderdomswet (AOW) en is eigenaar van een appartement op de [adres] te [plaats 2] (de woning). Eiser staat tevens op dit adres ingeschreven in de Basis Registratie Personen (BRP). Bij brief van 4 oktober 2016 heeft verweerder aan eiser informatie gevraagd over zijn woonsituatie en daarbij verzocht het formulier ‘onderzoek gezamenlijke huishouding’ in te vullen en terug te sturen. In het door eiser op
31 oktober 2016 ingevulde formulier heeft hij vermeld dat hij niet in de woning woont maar hier wel staat ingeschreven met toestemming van de tijdelijke huurders, vanwege langdurig verblijf in het buitenland. Op verzoek van verweerder heeft eiser verder bij e-mailbericht van 6 februari 2017 een verblijfsadres in Thailand opgegeven. Op basis van de door eiser gegeven informatie heeft verweerder geconcludeerd dat eiser is verhuisd naar Thailand en dat hij daar zijn woonplaats heeft. Dit heeft geleid tot het primaire besluit.
2. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiser met ingang van 1 juni 2017 niet langer verzekerd is voor de Wet langdurige zorg (Wlz), omdat hij vanaf die datum geen ingezetene meer is van Nederland. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet langer een duurzame band heeft met Nederland, nu het middelpunt van eisers leven zich afspeelt in het buitenland, waaronder Thailand. Daarbij betrekt verweerder dat eiser veelvuldig in het buitenland verblijft en daar zakelijke activiteiten onderneemt, dat eiser niet duurzaam kan beschikken over zijn woning in Den Haag en dat eiser de intentie heeft om zich elders te vestigen. Verder heeft verweerder in het bestreden besluit overwogen dat eiser evenmin ingevolge het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (KB 746) tot de kring van verzekerden voor de Wlz behoort.
3.
Eiser voert aan dat onverminderd sprake is van een duurzame band met Nederland en dat hij bovendien ook op grond van het KB 746 tot de kring van verzekerden voor de Wlz behoort. Verweerder is volgens eiser bij zijn besluitvorming van onjuiste feiten uitgegaan. Eiser woont niet in Thailand, maar verblijft daar tijdelijk. Eiser heeft naar eigen zeggen nooit de intentie gehad om Nederland definitief te verlaten en zich permanent in Thailand te vestigen. Hij komt regelmatig terug naar Nederland. Verder heeft verweerder volgens eiser onvoldoende meegewogen dat eiser familie en vrienden in Nederland heeft, dat hij beschikt over een uitgebreid (zakelijk) netwerk in Nederland, dat hij een woning in Nederland heeft en al zijn financiële zaken in Nederland afhandelt. Eiser wijst er in dit verband op dat hij bankrekeningen heeft in Nederland, hier ook zijn verzekeringen heeft afgesloten en uit Nederland zijn pensioenen ontvangt. De Stichting waarvoor eiser werkt en waarvan hij de voorzitter is, is voorts gevestigd in Nederland. Ook meent eiser dat verweerder ook onvoldoende mee heeft laten wegen dat hij gedurende zijn gehele arbeidsleven in Nederland belasting heeft betaald en dat hij dat ook nu nog doet. Ten slotte heeft eiser aangevoerd dat zijn overleden echtgenote in Nederland is begraven in een familiegraf, dat hij tot 2033 de grafrechten hiervan heeft afgekocht en dat hij na zijn dood hierin zal worden bijgezet.
4. In geschil is of eiser vanaf 1 juni 2017 al dan niet verzekerd is ingevolge de Wlz.
4.1
Ingevolge artikel 2.1.1, eerste lid, onder a, van de Wlz is overeenkomstig de bepalingen van deze wet verzekerd degene die ingezetene is.
Ingevolge artikel 1.2.1 van de Wlz is ingezetene in de zin van deze wet degene, die in Nederland woont.
4.2
In de arresten van 21 januari 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP1466) en 4 maart 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP6285) heeft de Hoge Raad overwogen dat bij de beoordeling van het ingezetenschap acht moet worden geslagen op alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval, waarbij het aankomt of deze omstandigheden van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land, zodat voor een woonplaats hier te lande niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijk leven zich in Nederland bevindt. Uit de parlementaire geschiedenis van het fiscale woonplaatsbegrip volgt volgens de Hoge Raad dat de wetgever geen bijzondere betekenis heeft willen toekennen aan bepaalde (categorieën) omstandigheden, zoals iemands sociale of economische binding met een land (vergelijk de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 7 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2313 en van 6 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2754).
4.3
Uit deze rechtspraak volgt dus dat bij de beoordeling van het ingezetenschap moet worden gekeken naar alle relevante omstandigheden. In het onderhavige geval is de rechtbank op basis van alle relevante omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat vanaf juni 2017 een duurzame band van persoonlijke aard is blijven bestaan tussen eiser en Nederland. Daartoe acht de rechtbank van belang dat eiser de Nederlandse nationaliteit heeft en zijn gehele leven in Nederland heeft gewoond, waarbij hij een groot deel van zijn werkzame leven regelmatig in het buitenland verbleef voor werkzaamheden aldaar. Weliswaar is eiser nadat zijn echtgenote in 2003 is overleden vaker en voor langere periodes in het buitenland werkzaam geweest, maar hij beschikt tot op heden over een uitgebreid sociaal netwerk in Nederland, aangezien zijn familie en kennissen hier wonen. Eiser bezoekt hen meerdere keren per jaar en onderhoudt wekelijks contacten met hen. Voorts neemt de rechtbank bij haar beoordeling in aanmerking dat eiser in financieel en zakelijk opzicht eveneens sterk verbonden is met Nederland. Zo ontvangt hij naast zijn AOW-pensioen een viertal pensioenen van Nederlandse pensioenverzekeringen. Ook heeft eiser in Nederland een woning in eigendom, waarvan hij de lasten betaalt en waarvoor hij in Nederland de noodzakelijke verzekeringen heeft afgesloten. Eiser staat op het adres van de woning ingeschreven in de BRP. Eiser regelt voorts al zijn financiële zaken, waaronder zijn bankzaken, in Nederland en betaalt ook zijn belastingen in Nederland. Eiser heeft ook zijn overige verzekeringen – waaronder een begrafenisverzekering – in Nederland afgesloten. Eiser is bestuurder van de stichting [stichting] en is voor deze stichting actief in Zuid-Oost Azië. De stichting is gevestigd in Nederland en de fiscale verantwoording van alle activiteiten van de stichting vindt plaats in Nederland. Eiser heeft hiervoor in Nederland een accountant en deze accountant verzorgt voor deze stichting ook eisers belastingaangifte in Nederland. Eiser beschikt ten slotte in Nederland over een netwerk van zakelijke contacten. Bij zijn werkzaamheden voor de stichting vertegenwoordigt hij een aantal Nederlandse bedrijven die actief zijn op het gebied van waterbehandeling.
4.4
Het standpunt van verweerder, dat eiser de intentie heeft om zich buiten Nederland te vestigen, onderschrijft de rechtbank niet. Nog daargelaten dat eiser nimmer de intentie heeft geuit zich buiten Nederland te vestigen, valt deze intentie ook niet uit de omstandigheden af te leiden. Daarentegen zijn er naar het oordeel van de rechtbank wel objectieve aanknopingspunten voor de conclusie dat eiser zowel tijdens zijn werkzame leven als daarna in Nederland gevestigd wil blijven, waaronder de omstandigheid dat hij zijn woning in Nederland aanhoudt. In dit verband heeft eiser ter zitting nader toegelicht dat hij zijn woning in Nederland steeds tijdelijk en voor kortere periodes verhuurt aan expats waardoor hij steeds binnen een afzienbare termijn in staat is om te beschikken over de woning.
4.5
Dat eiser gedurende zijn werkzame leven, en ook na zijn pensionering, regelmatig langere tijd in het buitenland verblijft en daar werkzaamheden verricht, doet niet af aan de uit voornoemde omstandigheden genoegzaam blijkende duurzame band van persoonlijke aard tussen eiser en Nederland. Voorts staat het feit dat, zoals verweerder heeft gesteld, het middelpunt van eisers leven zich in het buitenland afspeelt, niet in de weg aan het bestaan van deze duurzame band met Nederland.
4.6 De rechtbank komt op grond van het bovenstaande tot de conclusie dat eiser, vanwege zijn duurzame band van persoonlijke aard met Nederland, ten tijde van belang ingezetene was, zoals bedoeld in artikel 1.2.1 van de Wlz. Daarmee was eiser ten tijde van belang verzekerd voor de Wlz. Gelet hierop behoeven de beroepsgronden van eiser, gericht tegen verweerders standpunt dat hij niet op grond van het KB 746 tot de kring van verzekerden voor de Wlz behoort, geen bespreking meer.
5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de wet. Aangezien de rechtbank tot de conclusie komt dat eiser vanaf 1 juni 2017 als ingezetene voor de Wlz moet worden aangemerkt en ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Zvw gehouden is zich krachtens een zorgverzekering te verzekeren, ziet de rechtbank eveneens aanleiding om het primaire besluit te herroepen.
6. Aangezien het beroep gegrond is, zal de rechtbank verweerder opdragen om het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, nu niet is gebleken van kosten die voor vergoeding ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 14 september 2017;
- herroept het primaire besluit van 13 juli 2017 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Hammer, voorzitter, mr. O.M. Harms en mr. H.G. Molenaar-Geurtsen, leden, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.