Uitspraak
20 381 WAO, 21/2791 WAO
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
19 september 2017 vastgesteld dat de WAO-uitkering van appellant over dat jaar, gelet op zijn inkomsten, met toepassing van artikel 44 van de WAO, had moeten worden uitbetaald op basis van de arbeidsongeschiktheidsklasse 45 tot 55%. Bij besluit van 20 september 2017 is € 4.551,65 bruto aan te veel betaalde WAO-uitkering over 2015 van appellant teruggevorderd. Bij beslissing op bezwaar van 30 mei 2018 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen de besluiten van 19 september 2017 en 20 september 2017 ongegrond verklaard. Aan bestreden besluit 1 ligt een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 4 mei 2018 ten grondslag.
12 maart 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
dat – zoals hiervoor onder 6.6 is overwogen – uit de aangiftes inkomstenbelasting over de jaren 1996 tot en met 1998 niet is gebleken van inkomsten als zelfstandige en dat de opgave die appellant heeft gedaan in het kader van de WW niet overeenkomt met de informatie die hij heeft verstrekt bij het aanvragen van de WAO-uitkering. Op het aanvraagformulier van 6 mei 1999 heeft appellant vermeld dat hij in het jaar voorafgaand aan zijn eerste ziektedag uitsluitend bij zijn laatste werkgever heeft gewerkt en dat hij ten tijde van zijn WAO-aanvraag geen werkzaamheden als zelfstandige verrichtte. In een WAO-aanvraag van 24 januari 2002 heeft appellant ook de vraag ‘werkt u als zelfstandige/hebt u in het jaar voorafgaand aan de eerste ziektedag als zelfstandige gewerkt’ ontkennend beantwoord.