ECLI:NL:CRVB:2022:316

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
20/1459 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van de buitenlandbijdrage voor zorgverzekering

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 8 januari 2020 haar beroep tegen een besluit van het CAK ongegrond verklaarde. Appellante, geboren in 1943 en woonachtig in Frankrijk, ontvangt een ouderdomspensioen uit Nederland en is op grond van de Europese Verordening nr. 883/2004 verplicht een buitenlandbijdrage te betalen voor zorg in haar woonland. Het CAK had op 12 september 2018 een voorlopige jaarafrekening van € 1.608,34 vastgesteld voor het jaar 2017, waarbij de buitenlandbijdrage was berekend op basis van een nominaal en een inkomensafhankelijk deel, met toepassing van heffingskortingen. Appellante was het niet eens met deze berekening en stelde dat de heffingskortingen onterecht waren toegepast.

De rechtbank oordeelde dat het CAK de dwingend voorgeschreven berekeningssystematiek correct had toegepast en dat er geen ruimte was voor afwijkingen. Appellante herhaalde in hoger beroep haar gronden en betoogde dat de wettelijke rekenmethode onrechtvaardig was. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de beroepsgronden van appellante niet konden slagen, aangezien de heffingskortingen niet in mindering komen op de premies die een ingezetene van Nederland verschuldigd is op grond van de Zorgverzekeringswet. De Raad concludeerde dat er geen ongerechtvaardigd verschil was tussen ingezetenen en niet-ingezetenen en dat de berekeningssystematiek correct was toegepast.

De uitspraak werd gedaan door J.P.A. Boersma, met E.J. van der Veldt als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 17 februari 2022.

Uitspraak

20.1459 ZVW

Datum uitspraak: 17 februari 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
8 januari 2020, 19/1537 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats], Frankrijk (appellante)

CAK

PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft haar echtgenoot, [naam echtgenoot], hoger beroep ingesteld.
CAK heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2022. Namens appellante heeft [naam echtgenoot] deelgenomen door middel van beeldbellen. CAK heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Nijman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is geboren in 1943 en woont sinds 2005 in Frankrijk. Zij ontvangt ouderdomspensioen uit Nederland.
1.2.
Appellante heeft op grond van Verordening (EG) nr. 883/2004 recht op zorg in haar woonland (Frankrijk) ten laste van Nederland. Voor dit recht op zorg is zij op grond van artikel 69 van de Zorgverzekeringswet (Zvw) een bijdrage verschuldigd (buitenlandbijdrage).
1.3.
CAK heeft op 12 september 2018 de voorlopige jaarafrekening van de door appellante verschuldigde buitenlandbijdrage voor het jaar 2017 vastgesteld op € 1.608,34. CAK heeft de buitenlandbijdrage gebaseerd op een nominaal deel, een inkomensafhankelijk deel berekend overeenkomstig de bijdrage verschuldigd op grond van de Zvw (Zvw-deel) en een inkomensafhankelijk deel berekend overeenkomstig de premie verschuldigd op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz-deel). Bij de berekening van het Wlz-deel heeft CAK de algemene heffingskorting en de ouderenkorting toegepast waardoor dit Wlz-deel uitkwam op nihil. De aldus bepaalde grondslag is vermenigvuldigd met de zogenaamde woonlandfactor voor Frankrijk (0,8245).
1.4.
Bij besluit van 22 januari 2019 (bestreden besluit) heeft CAK het bezwaar tegen de voorlopige jaarafrekening van 12 september 2018 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het beroep van appellante betrekking heeft op de wijze waarop bij de berekening van de buitenlandbijdrage toepassing is gegeven aan de heffingskortingen en de woonlandfactor. Allereerst heeft de rechtbank erop gewezen dat volgens vaste rechtspraak van de Raad in de Zvw en de Regeling zorgverzekering (Regeling) dwingend is voorgeschreven op welke wijze de buitenlandbijdrage moet worden berekend. Noch de Zvw, noch de Regeling biedt ruimte om af te wijken van deze berekeningssystematiek. De rechtbank heeft vastgesteld dat CAK bij de berekening van de grondslag van de buitenlandbijdrage de in de artikelen 69, tweede lid, van de Zvw in samenhang met de artikelen 6.3.1 tot en met 6.3.4 van de Regeling voorgeschreven systematiek heeft gehanteerd. Binnen het systeem van de scheiding van de staatsmachten kan de rechtvaardigheid en eventuele ongelijkheid van een door de wetgever uitdrukkelijk bepaalde rekenmethode, niet door de bestuursrechter worden gewogen. Omdat CAK de dwingendrechtelijk voorgeschreven berekeningssystematiek op de juiste wijze heeft toegepast kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat de beroepsgronden niet kunnen slagen.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft de in beroep aangevoerde gronden herhaald en acht de wettelijke rekenmethode van de buitenlandbijdrage onrechtvaardig. Volgens appellante hanteert CAK een andere definitie van heffingskortingen dan de Belastingdienst en past CAK de heffingskortingen ten onrechte alleen toe bij de berekening van de (fictieve) Wlz-premie. Volgens appellante moet voor de berekening van de buitenlandbijdrage de volledige grondslag verminderd worden met de heffingskortingen en vervolgens vermenigvuldigd worden met de woonlandfactor.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad stelt vast dat het hoger beroep van appellante betrekking heeft op de berekening van de buitenlandbijdrage, in het bijzonder de wijze waarop bij deze berekening de heffingskortingen zijn toegepast.
4.2.
In eerdere uitspraken heeft de Raad de berekeningswijze van de buitenlandbijdrage uiteengezet en toegelicht (zie de uitspraken van 9 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3128, ECLI:NL:CRVB:2015:3129 en ECLI:NL:CRVB:2015:3132).
4.3.
Op grond van artikel 6.3.1, tweede lid, van de Regeling zorgverzekering wordt het inkomensafhankelijke Wlz-deel van de buitenlandbijdrage berekend overeenkomstig de op grond van de Wet financiering sociale verzekeringen verschuldigde premie voor de Wlz en verminderd met de toepasselijke heffingskortingen. CAK heeft met deze heffingskortingen rekening gehouden waardoor het Wlz-deel van de grondslag is vastgesteld op nihil. De heffingskortingen hebben geen betrekking op het Zvw-deel en het nominale deel van de grondslag. Anders dan appellante veronderstelt komen heffingskortingen niet in mindering op premies die een ingezetene van Nederland verschuldigd is op grond van de Zvw (vergelijk de uitspraak van de Raad van 6 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1241, rechtsoverweging 4.7). Reeds daarom is geen sprake van een ongerechtvaardigd verschil tussen ingezetenen en niet-ingezetenen.
4.4.
De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat de beroepsgronden van appellante niet kunnen slagen gelet op de dwingend voorgeschreven berekeningssystematiek. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van E.J. van der Veldt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2022.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) E.J. van der Veldt