Uitspraak
22.1526 WIA
mr. E. Moerman-Bootsma.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar WIA-uitkering te beëindigen. Appellante, die lijdt aan CVS/ME, heeft zich op 13 oktober 2014 ziek gemeld en ontving aanvankelijk een WIA-uitkering. Na een herbeoordeling in 2020 concludeerde het Uwv dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering per 4 november 2020. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 22 december 2022 behandeld. Tijdens de zitting op 17 november 2022 heeft appellante haar standpunten toegelicht, bijgestaan door haar advocaat J.E. Eshuis. Het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. E. Moerman-Bootsma. De Raad heeft de medische rapporten en de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 augustus 2020 beoordeeld en geconcludeerd dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de FML adequaat was en dat de beperkingen van appellante correct waren ingeschat.
De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellante. De ingebrachte medische informatie en wetenschappelijke publicaties bieden geen nieuwe aanknopingspunten om de eerdere conclusies te herzien. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellante ongegrond. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten.