In deze zaak gaat het om een hoger beroep van 14 appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de rechtbank de bezwaren van appellanten tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven niet-ontvankelijk heeft verklaard. De appellanten hadden bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten waarin hen huishoudelijke ondersteuning was verleend, maar dit bezwaar was te laat ingediend. De rechtbank oordeelde dat de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar was, en dat de appellanten in verzuim waren geweest. De Raad voor de Rechtspraak bevestigt deze uitspraak en stelt dat de appellanten niet tijdig bezwaar hebben gemaakt, ondanks dat zij op de hoogte waren van de omvang van de ondersteuning. De Raad verwijst naar eerdere uitspraken waarin is vastgesteld dat de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken bedraagt, en dat indiener in verzuim is geweest, de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar gerechtvaardigd is. De Raad concludeert dat de bezwaarschriften van de appellanten tussen de zeven maanden en twee jaar na de bekendmaking van de besluiten zijn ingediend, wat te laat is. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.