ECLI:NL:CRVB:2022:2101
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstand in het kader van de kostendelersnorm
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 1 maart 2016 bijstand ontving op basis van de Participatiewet (PW). De zaak kwam aan het licht na een melding dat appellant samenwoonde met een vriendin uit Zuid-Afrika, die geen recht op bijstand had. Na een onderzoek door de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân, werd vastgesteld dat appellant een gezamenlijke huishouding voerde, wat leidde tot een wijziging van zijn bijstandsnorm van alleenstaand naar 50% van de gehuwdennorm. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, stellende dat hij geen kosten kon delen met zijn partner, die geen inkomsten had.
De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat er sprake was van een zeer bijzondere situatie die afstemming van de bijstand rechtvaardigde. De Raad benadrukte dat het aan appellant was om aannemelijk te maken dat de kostendelersnorm in zijn geval tot een financieel schrijnende situatie leidde, wat hij niet had gedaan. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de bijstandsverlening correct was herzien en dat er geen aanleiding was voor een verhoging van de bijstand.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit voorzitter A.M. Overbeeke en de leden J.J. Janssen en J.J.A. Kooijman, met Y.S.S. Fatni als griffier. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 20 september 2022.