ECLI:NL:CRVB:2019:2092

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juni 2019
Publicatiedatum
28 juni 2019
Zaaknummer
17/6295 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor administratief werk

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante. Appellante, die eerder als tandartsassistente werkte, meldde zich ziek op 6 augustus 2012 en ontving verschillende uitkeringen, waaronder een ZW-uitkering. Het Uwv beëindigde de ZW-uitkering per 24 oktober 2016, omdat appellante geschikt werd geacht voor de functie van administratief medewerker. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond. In hoger beroep voerde appellante aan dat de rechtbank ten onrechte aannam dat de maximumtermijn voor de ZW-uitkering was verstreken en dat het onderzoek naar haar beperkingen niet zorgvuldig was. Ze stelde dat ze niet geschikt was voor de functie van administratief medewerker en vroeg om onafhankelijke deskundigen. De Raad oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig was en dat er geen schending was van het beginsel van equality of arms. De Raad bevestigde dat appellante geschikt was voor de functie van administratief medewerker, en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische geschiktheid. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

17.6295 ZW

Datum uitspraak: 20 juni 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 augustus 2017, 17/2347 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. el Hannouche, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 mei 2019. Appellante is vertegenwoordigd door mr. El Hannouche. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. van Riet

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als tandartsassistente toen zij zich op 6 augustus 2012 ziek meldde met eczeem en psychische klachten. Haar dienstverband is geëindigd op 27 augustus 2012. In augustus 2014 heeft appellante een auto-ongeluk gehad waaraan zij nek- en rugklachten heeft overgehouden. Bij besluit van 25 november 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante na afloop van de voorgeschreven wachttijd geen uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) krijgt omdat appellante per 10 november 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante werd met haar beperkingen onder meer in staat geacht om de functie van administratief medewerker (beginnend) te verrichten. Tegen het besluit van 25 november 2014 is geen rechtsmiddel aangewend. Vanaf 10 november 2014 heeft appellante een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen. Op 16 januari 2015 heeft zij zich ziek gemeld ten gevolge van klachten voortkomend uit zwangerschap. Van 4 maart 2015 tot 22 juni 2015 ontving zij weer een uitkering op grond van de Wet Arbeid en Zorg (WAZO). Aansluitend aan de WAZO-uitkering ontving appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
Op 17 mei 2016 heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft de belastbaarheid van appellante weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 september 2016. Een arbeidsdeskundige heeft geconstateerd dat appellante op basis van deze FML nog geschikt is te achten voor ten minste één van de in het kader van de WIA-beoordeling geduide functies. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 17 oktober 2016 de ZW-uitkering per 24 oktober 2016 beëindigd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 21 maart 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 maart 2017 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de onderzoeken door de verzekeringsartsen bezwaar en beroep zorgvuldig geacht. Terecht is appellante geschikt geacht voor de functie van administratief medewerker. Het betoog van appellante dat zij voor die functie niet de juiste opleiding heeft slaagt niet omdat appellante geen rechtsmiddel heeft aangewend tegen de WIA-beoordeling, zodat deze in rechte vaststaat.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank er ten onrechte van uit is gegaan dat op de datum in geding de maximumtermijn voor de ZW-uitkering al was verstreken. Daarnaast acht appellante het onderzoek naar haar beperkingen niet zorgvuldig. Uit een brief van GGZ-rivierduinen van 8 mei 2017 blijkt dat appellante nog niet toe is aan re-integreren naar een werksituatie. Haar beperkingen zijn zo ernstig dat de psycholoog haar niet geschikt acht om te werken. De functie administratief medewerker acht appellante niet geschikt. De belastbaarheid van appellante wordt overschreden en zij voldoet niet aan het opleidingsniveau. Appellante verzoekt de Raad onafhankelijke deskundigen te benoemen. Appellante heeft in dit verband een beroep gedaan op de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 8 oktober 2015 inzake Korošec (ECLI:CE:EHCR:2015:1008JUD007721212).
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak van de verzekerde op een uitkering op grond van de Wet WIA. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die aan hem zijn voorgehouden bij de laatste vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.
4.2.
Anders dan appellante kennelijk meent ligt in bovenstaande bepalingen besloten dat een ZW-uitkering vóór het bereiken van de maximumtermijn dient te worden beëindigd indien van ongeschiktheid voor de maatgevende arbeid op enig moment geen sprake meer is.
4.3.
In zijn uitspraak van 30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226) heeft de Raad geoordeeld dat de kern van het beginsel van equality of arms erin is gelegen dat slechts als er evenwicht bestaat tussen partijen met betrekking tot de mogelijkheid om bewijsmateriaal aan te dragen, de bestuursrechter in staat is een onafhankelijk en onpartijdig oordeel te geven. In verband met de twijfel aan de onpartijdigheid van de verzekeringsartsen van het Uwv bij de vaststelling van de voor de betrokkene in aanmerking te nemen beperkingen, moet de rechter de vraag beantwoorden of de betrokkene voldoende ruimte heeft gehad tot betwisting van de medische bevindingen van de verzekeringsartsen, bijvoorbeeld door zelf medische stukken in te dienen. Indien op grond van het geheel aan gegevens wordt vastgesteld dat geen equality of arms tussen het Uwv en de betrokkene bestaat, zal de bestuursrechter moeten waarborgen dat dit evenwicht wordt hersteld.
4.4.
In de uitspraak van 30 juni 2017 heeft de Raad voorts de uitgangspunten uiteengezet voor de toetsing door de bestuursrechter van de beoordeling door verzekeringsartsen van het Uwv. Dat leidt in dit geding tot het volgende.
Stap 1: zorgvuldigheid van de besluitvorming
4.5.
Het oordeel van de rechtbank dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest, wordt gedeeld. De verzekeringsarts heeft appellante gezien en kennisgenomen van het dossier. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat deze het dossier eveneens heeft bestudeerd, de hoorzitting heeft bijgewoond en appellante na afloop daarvan lichamelijk heeft onderzocht. Ook blijkt daaruit dat informatie van de behandelend sector is meegewogen en dat daarover op inzichtelijke wijze is gerapporteerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder kennis genomen van de informatie van de behandelend reumatoloog, huisarts, fysiotherapeut en GZ-psycholoog.
Stap 2: equality of arms
4.6.
Er is geen reden om aan te nemen dat appellante belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van haar standpunt. Appellante heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om stukken in te dienen. De door appellante ingebrachte medische informatie is naar zijn aard niet ongeschikt om twijfel te zaaien aan het standpunt van de artsen van het Uwv, dat appellante geschikt is voor de maatgevende arbeid. Er zijn geen aanwijzingen dat medische informatie ontbreekt. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat het beginsel van equality of arms wordt geschonden als door de bestuursrechter geen deskundige wordt ingeschakeld.
Stap 3: de inhoudelijke beoordeling
4.7.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische geschiktheid van appellante voor de functie van administratief medewerker. Appellante is bij de WIA-beoordeling reeds beperkt geacht voor rugbelastende werkzaamheden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is ook bij de huidige beoordeling uitgegaan van beperkingen ten aanzien van tillen, buigen, dragen, trillingen, lopen en langdurig staan. De functie administratief medewerker komt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep in voldoende mate aan deze beperkingen tegemoet. De voorhanden zijnde medische informatie biedt voorts geen aanknopingspunten voor het aannemen van meer of verdergaande beperkingen op de datum in geding. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de opleidingseis geen rol meer speelt, nu de functie van administratief medewerker destijds in het kader van de Wet WIA qua opleidingseis en -niveau voor appellante geschikt is bevonden.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.7 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2019.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) J. Smolders

VC