ECLI:NL:CRVB:2019:2092
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor administratief werk
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante. Appellante, die eerder als tandartsassistente werkte, meldde zich ziek op 6 augustus 2012 en ontving verschillende uitkeringen, waaronder een ZW-uitkering. Het Uwv beëindigde de ZW-uitkering per 24 oktober 2016, omdat appellante geschikt werd geacht voor de functie van administratief medewerker. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond. In hoger beroep voerde appellante aan dat de rechtbank ten onrechte aannam dat de maximumtermijn voor de ZW-uitkering was verstreken en dat het onderzoek naar haar beperkingen niet zorgvuldig was. Ze stelde dat ze niet geschikt was voor de functie van administratief medewerker en vroeg om onafhankelijke deskundigen. De Raad oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig was en dat er geen schending was van het beginsel van equality of arms. De Raad bevestigde dat appellante geschikt was voor de functie van administratief medewerker, en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische geschiktheid. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.