Uitspraak
21.3114 AKW, 21/4005 AKW
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, geboren in Marokko en met de Nederlandse nationaliteit, heeft in 2020 een aanvraag voor kinderbijslag ingediend voor zijn kinderen, terwijl hij op dat moment in Marokko woonde. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft de aanvraag afgewezen, omdat appellant niet als ingezetene van Nederland werd beschouwd op de relevante peildata. De rechtbank heeft deze afwijzing bevestigd, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze bevestiging in hoger beroep onderschreven. De Raad oordeelde dat de intentie van appellant om zich in Nederland te vestigen niet voldoende werd ondersteund door objectieve factoren. Appellant verbleef slechts kort in Nederland en had geen duurzame woonruimte of werk. De Raad benadrukte dat de beoordeling van ingezetenschap afhankelijk is van de feiten en omstandigheden, en dat de inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP) en de toekenning van een bijstandsuitkering niet automatisch leiden tot de conclusie dat iemand ingezetene is. De Raad concludeerde dat appellant op de peildata nog geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had en bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank.