ECLI:NL:CRVB:2022:146
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Aanspraak op kinderbijslag en de beoordeling van ingezetenschap in Nederland
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanspraak op kinderbijslag van appellante, die in 2018 met haar zoon naar Nederland terugkeerde na een verblijf in Irak. De Raad beoordeelde of appellante op de peildata van het eerste, tweede en derde kwartaal van 2019 als ingezetene van Nederland kon worden aangemerkt. Appellante stelde dat zij de intentie had om zich definitief in Nederland te vestigen, maar de Raad oordeelde dat deze intentie niet door objectieve factoren werd ondersteund. Appellante had geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland op de relevante peildata, aangezien zij in een crisisopvang verbleef en geen zelfstandige woonruimte had. De Raad bevestigde dat de Sociale verzekeringsbank (Svb) terecht kinderbijslag had geweigerd over de betreffende kwartalen, omdat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor ingezetenschap volgens de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). De rechtbank had eerder ook geoordeeld dat appellante op de peildatum van het vierde kwartaal van 2019 wel als ingezetene kon worden beschouwd, wat de Raad bevestigde. De Raad concludeerde dat de Svb zich voldoende rekenschap had gegeven van de belangen van de zoon van appellante en dat de aangevallen uitspraken van de rechtbank moesten worden bevestigd.