ECLI:NL:CRVB:2017:877
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om kinderbijslag op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) en de beoordeling van ingezetenschap
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, een man geboren in 1969, had in 2014 kinderbijslag aangevraagd voor zijn zoon, maar zijn aanvraag werd afgewezen omdat hij niet als ingezetene van Nederland werd beschouwd. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) verklaarde het bezwaar van de appellant ongegrond, omdat er geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland was aangetoond op de peildata van het tweede en derde kwartaal van 2014. De rechtbank bevestigde deze beslissing.
In hoger beroep voerde de appellant aan dat hij wel degelijk de intentie had om zich definitief in Nederland te vestigen en dat hij niet terug kon naar Syrië vanwege de onveilige situatie. Hij had een verblijfsvergunning, zijn zoon ging naar school en hij volgde een inburgeringscursus. De Raad beoordeelde of de appellant op de peildata als ingezetene kon worden aangemerkt. De Raad oordeelde dat de omstandigheden niet voldoende waren om aan te nemen dat er een duurzame band met Nederland bestond, vooral omdat de appellant op de peildata nog in een asielzoekerscentrum verbleef en geen zelfstandige woonruimte had.
De Raad concludeerde dat de appellant op de peildata niet verzekerd was op grond van de AKW en dat de bepalingen waarop de weigering van de kinderbijslag was gebaseerd dwingendrechtelijk van aard zijn, waardoor er geen ruimte was voor een belangenafweging. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.