ECLI:NL:CRVB:2022:1204

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
21/3485 AOW-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om wraking in bestuursrechtelijke procedure betreffende AOW

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juni 2022 uitspraak gedaan op een verzoek om wraking van de behandelend rechters in een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Verzoeker had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van 8 september 2021, waarin de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) betrokken was. Tijdens de zitting op 8 april 2022 heeft verzoeker zijn standpunt toegelicht, maar voelde hij zich onder druk staan en had hij niet de gelegenheid om zijn situatie volledig uit te leggen. Na de zitting heeft verzoeker een brief gestuurd waarin hij zijn standpunt verder toelichtte en vroeg om een nieuwe zitting. De Raad heeft echter besloten het onderzoek te sluiten en geen nieuwe zitting te houden, wat leidde tot het wrakingsverzoek van verzoeker op 4 mei 2022.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat wraking alleen mogelijk is op basis van feiten die de onpartijdigheid van de rechters in twijfel trekken. Procedurele beslissingen, zoals de sluiting van het onderzoek en de weigering tot heropening, kunnen geen grond vormen voor wraking. De Raad heeft vastgesteld dat verzoeker zich richtte tegen deze procedurele beslissingen en dat zijn argumenten niet voldoende waren om aan te tonen dat de rechters vooringenomen waren. De Raad heeft het verzoek om wraking dan ook afgewezen, met de conclusie dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

De beslissing is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

21/3485 AOW-W
Datum beslissing: 1 juni 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 8 september 2021, 20/3273, in een geding tussen verzoeker en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2022, met als behandelend rechters M.A.H. van Dalen-van Bekkum, A. van Gijzen en P. Fortuin (behandelend rechters). Verzoeker is verschenen, terwijl de Svb zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. E.M. Mulder.
Bij brief van 11 april 2022 heeft verzoeker de Raad meegedeeld dat ondanks de toezegging ter zitting dat er ruimschoots de tijd zou zijn, er toch een behoorlijke tijdsdruk op de zitting stond. Verzoeker heeft niet kunnen reageren op een verklaring van de gemachtigde van de Svb en hij heeft geen gelegenheid gehad zijn situatie toe te lichten aan de hand van voorbeeldsituaties die op de website van de Svb zijn vermeld. Verzoeker heeft bij deze brief zijn standpunt nader toegelicht en de suggestie gedaan een nieuwe zitting te houden, bij welke gelegenheid hij dan een aantal getuigen zal meenemen.
De Raad heeft verzoeker bij brief van 28 april 2022 meegedeeld dat het onderzoek ter zitting van 8 april 2022 is gesloten. Partijen kunnen daarom geen stukken meer indienen. Dit betekent dat de Raad van de brief van verzoeker van 11 april 2022 geen kennis kan nemen en dat deze brief retour wordt gezonden. Ook is medegedeeld dat geen nieuwe zitting zal worden gehouden, aangezien de feitelijke situatie duidelijk is en het over de juridische waardering daarvan gaat.
Verzoeker heeft op 4 mei 2022 een verzoek om wraking van de behandelend rechters ingediend.
De behandelend rechters hebben een reactie gegeven op het wrakingsverzoek en hebben daarbij te kennen gegeven niet te berusten in het verzoek.
Verzoeker en de behandelend rechters zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van de Raad op 23 mei 2022. Verzoeker was daarbij aanwezig via een videoverbinding. De behandelend rechters zijn, zoals aangekondigd, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Blijkens de memorie van toelichting bij artikel 8:15 van de Awb is de ratio van het instituut van wraking gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid.
2. Verzoeker heeft aan zijn verzoek om wraking het volgende ten grondslag gelegd. Ter zitting van 8 april 2022 heeft hij niet alles kunnen zeggen wat hij naar voren had willen brengen. Hij had aan de hand van de in zijn brief van 11 april 2022 genoemde voorbeeldsituaties zijn persoonlijke situatie nog nader willen toelichten. Verder had hij willen reageren op een opmerking van de gemachtigde van de Svb en willen ingaan op de voorwaarden die in de beslissing op bezwaar zijn vermeld. Daarvoor hebben de behandelend rechters onvoldoende gelegenheid geboden. Om die reden heeft verzoeker in de brief van 11 april 2022 zijn situatie alsnog nader toegelicht en heeft hij daarbij de suggestie gedaan een nieuwe zitting te houden. Toen de behandelend rechters die brief niet in behandeling wilden nemen, was hij genoodzaakt een wrakingsverzoek in te dienen.
3.1.
Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de (persoon van de) rechter die de zaak behandelt. Bij de beoordeling van een verzoek om wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn. Slechts als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij daarover bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is, moet dit vermoeden wijken (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 16 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:370).
3.2.
Op de zitting van 8 april 2022 is het hoger beroep van verzoeker behandeld en heeft hij zijn hogerberoepschrift toegelicht. Na afloop van de behandeling is het onderzoek gesloten, aangezien de behandelend rechters zich voldoende voorgelicht hebben geacht. Vervolgens is naar aanleiding van de brief van verzoeker van 11 april 2022 op 28 april 2022 beslist het onderzoek niet te heropenen. Daarbij is vermeld dat de feitelijke situatie duidelijk is en dat het over de juridische waardering van die situatie gaat. De beslissing tot sluiting van het onderzoek en de beslissing om het onderzoek niet te heropenen, zijn zogeheten procedurele beslissingen. Procedurele beslissingen als zodanig kunnen nooit grond vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van een procedurele beslissing. Ook de motivering van een procedurele beslissing kan geen grond vormen voor wraking, ook niet indien het zou gaan om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de procedurele beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413). Nu verzoeker zich richt tegen de sluiting van het onderzoek en de weigering tot heropening daarvan, kan, gelet op deze maatstaf, wat verzoeker heeft aangevoerd over de genoemde procedurele beslissingen geen grond vormen voor wraking.
3.3.
Uit het voorgaande volgt dat het verzoek om wraking moet worden afgewezen.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om wraking af.
Deze beslissing is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en E. Dijt en S.B. Smit-Colenbrander als leden, in tegenwoordigheid van B. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2022.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) B. van Dijk