Uitspraak
20.751 PW
9 januari 2020, 18/7401 en 19/1546 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 2016 bijstand ontving op basis van de Participatiewet (PW). Appellant was bestuurder en enig aandeelhouder van twee besloten vennootschappen (B.V.'s) en ontving een lijfrente-uitkering van Achmea Pensioen- en Levensverzekeringen N.V. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft na een onderzoek vastgesteld dat appellant zijn wettelijke inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van de lijfrente-uitkering en contante stortingen op zijn bankrekening. Hierdoor heeft het college de bijstand herzien en een bedrag van € 10.540,90 teruggevorderd. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft de terugvordering uiteindelijk vastgesteld op € 13.874,17.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen de besluiten van het college gegrond verklaard, maar de terugvordering is in stand gebleven. De rechtbank oordeelde dat de lijfrente-uitkering terecht als inkomen is aangemerkt en dat de contante stortingen en bijschrijvingen van de B.V.'s ook als inkomen moeten worden beschouwd. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de lijfrente-uitkering als vermogen moet worden aangemerkt en dat de stortingen van de B.V.'s niet als inkomen kunnen worden gezien. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de lijfrente-uitkering en de stortingen als inkomen moeten worden aangemerkt, en dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af.