Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 1.518,-;
- bepaalt dat van de minister een griffierecht van € 532,- wordt geheven.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening en terugvordering van studiefinanciering van betrokkene door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Betrokkene, die vanaf 1 augustus 2017 studiefinanciering ontving, werd geconfronteerd met een herziening van haar studiefinanciering op basis van een controle van haar woonsituatie op 3 oktober 2018. De minister stelde vast dat betrokkene niet op het basisregistratiepersonen (brp)-adres woonde en herzag haar studiefinanciering met terugwerkende kracht tot 1 augustus 2017, wat leidde tot een terugvordering van € 2.709,62.
De rechtbank Noord-Holland verklaarde het beroep van betrokkene tegen het besluit van de minister gegrond en vernietigde het besluit, omdat de minister onvoldoende onderzoek had gedaan naar de feitelijke woonsituatie van betrokkene. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de hoofdbewoner en betrokkene zelf, alsook die van haar ouders, voldoende bewijs boden dat betrokkene tot kort voor het huisbezoek op het brp-adres had gewoond. De minister ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister ten onrechte de studiefinanciering had herzien met terugwerkende kracht.
De Raad benadrukte dat de minister de hardheidsclausule had moeten toepassen, aangezien betrokkene onomstotelijk had bewezen dat zij op het brp-adres woonde in de periode voorafgaand aan de controle. De Raad oordeelde dat de verklaringen van betrokkene en de hoofdbewoner consistent en geloofwaardig waren, en dat de minister niet had aangetoond dat betrokkene niet aan haar verplichtingen voldeed. De uitspraak leidde tot een veroordeling van de minister in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 1.518,-.