Uitspraak
19.3608 WAO, 19/3609 WAJONG
OVERWEGINGEN
19.3609 WAJONG
19.3608 WAO
WAO-uitkering eerder zou moeten ingaan dan op 21 november 2006.
€ 189,75 en voor de Staat op € 189,75.
BESLISSING
zover aangevochten;
van € 125,-;
€ 375,-;
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan over de aanspraken van appellant op uitkeringen onder de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). De appellant, geboren in 1975 en bekend met de ziekte van Bechterew, heeft in hoger beroep zijn aanspraken op een Wajong-uitkering en de ingangsdatum van zijn WAO-uitkering betwist. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische conclusies van de verzekeringsartsen. De Raad onderschrijft deze overwegingen en concludeert dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op 17/18-jarige leeftijd voldeed aan de voorwaarden van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW).
Wat betreft de WAO-uitkering heeft de Raad geoordeeld dat de ingangsdatum van 21 november 2006 terecht is vastgesteld door het Uwv, en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigen. De Raad heeft ook het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn beoordeeld en vastgesteld dat de redelijke termijn met ruim vier maanden is overschreden. De Raad heeft het Uwv en de Staat veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan appellant en heeft de proceskosten toegewezen.
De uitspraak bevestigt de eerdere beslissingen van de rechtbank en het Uwv, en benadrukt het belang van medische gegevens en tijdige aanvragen in het kader van arbeidsongeschiktheidsuitkeringen.