Uitspraak
21 411 WW
PROCESVERLOOP
mr. P.J. Reith.
OVERWEGINGEN
7 oktober 2019 is appellante ruim drie weken op vakantie geweest. Op 16 november 2019 heeft appellante de arbeidsoverkomst van [Naam B.V.] ontvangen. Dit betrof een
WW-uitkering opnieuw zal worden beoordeeld. Vanaf dat moment had het appellante redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn dat het weigeren van een contract zonder dat er een andere dienstbetrekking was, gevolgen zou kunnen hebben voor haar recht op een
WW-uitkering. Vervolgens is op 12 december 2019 het nieuwe besluit genomen. Verder is van belang dat deze wijze van besluitvorming geen verstrekkende (financiële) gevolgen voor appellante heeft gehad. Zo is appellante niet geconfronteerd met een terugvordering, aangezien het Uwv de uitkering na de oorspronkelijke toekenning nog niet had uitbetaald. Bovendien heeft appellante ter zitting verklaard dat zij met ingang van de eerste werkloosheidsdag een bijstandsuitkering heeft ontvangen.
Hierbij staat:
A voor 0,75 in de eerste twee maanden waarop recht op uitkering bestaat en daarna voor 0,7;
B voor het aantal uren in een kalendermaand dat de werknemer gewerkt zou hebben indien hij de arbeid, bedoeld in het eerste of tweede lid, zou hebben aanvaard, verkregen of behouden;
C voor het dagloon; en
D voor het gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek, bedoeld in artikel 16, tweede en zesde lid, gedeeld door 5.