ECLI:NL:CRVB:2014:824
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Oplegging maatregel van blijvende gehele weigering WW-uitkering na weigering passend werk als heftruckchauffeur
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 maart 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om zijn WW-uitkering blijvend geheel te weigeren. Appellant, die eerder als pakhuismedewerker werkte, had een aanbod voor werk als heftruckchauffeur bij AB Uitzendbureau ontvangen, maar weigerde dit aanbod. Het Uwv oordeelde dat het aangeboden werk passend was en beëindigde de WW-uitkering van appellant. Appellant voerde aan dat hij niet over het vereiste heftruckcertificaat beschikte en dat het werk niet passend was. De rechtbank Noord-Holland had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting werd duidelijk dat appellant in het verleden wel degelijk ervaring had als heftruckchauffeur en dat het ontbreken van een certificaat geen wettelijke belemmering vormde om het werk te aanvaarden. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant in staat was om het aangeboden werk te verrichten en dat hij niet langer werkloos zou zijn geweest als hij het aanbod had geaccepteerd. De Raad bevestigde de beslissing van het Uwv en oordeelde dat de maatregel van blijvende gehele weigering van de WW-uitkering terecht was opgelegd. De Raad concludeerde dat de sanctie van het Uwv niet in strijd was met het evenredigheidsbeginsel, aangezien de wet dwingend voorschrijft dat een dergelijke maatregel moet worden opgelegd bij het niet aanvaarden van passende arbeid.
De uitspraak benadrukt het belang van het accepteren van passend werk en de gevolgen van het weigeren daarvan voor de WW-uitkering. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellant af.