ECLI:NL:CRVB:2022:1246
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen besluit Sociale verzekeringsbank inzake toepasselijkheid Nederlandse sociale zekerheidswetgeving
In deze zaak heeft appellant, een rijnvarende, hoger beroep ingesteld tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) dat de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving op hem van toepassing verklaarde voor de periode van 1 januari 2013 tot en met 28 februari 2014. Appellant verzocht de Svb om terug te komen van dit besluit, maar de Svb heeft dit verzoek afgewezen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de in bezwaar overgelegde stukken geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, zoals bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad bevestigt dat het besluit van 20 maart 2018 niet onmiskenbaar onjuist is en dat het bestreden besluit niet evident onredelijk is. Appellant had de overgelegde gegevens eerder kunnen aanvoeren in de procedure tegen het besluit van 20 maart 2018. De Raad verwijst naar eerdere uitspraken en concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.