In deze zaak gaat het om de beëindiging van de bijstandverlening aan twee minderjarige appellanten die bij hun grootouders wonen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 31 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellanten ontvingen sinds 2007 bijstand in de vorm van een pleegvergoeding, maar het college van burgemeester en wethouders van Almere heeft deze bijstand per 1 juni 2018 beëindigd, omdat er volgens hen geen zeer dringende redenen meer waren om bijstand te verlenen, gezien de gewijzigde financiële omstandigheden van de grootouders. De Raad oordeelt dat het college de financiële situatie van de grootouders bij de beoordeling had moeten betrekken, maar dat de appellanten een langere gewenningsperiode hadden moeten krijgen dan de vier maanden die het college had vastgesteld. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak en herroept het besluit van het college, waarbij de bijstand wordt beëindigd met ingang van 1 december 2018. Tevens wordt het college veroordeeld in de kosten van de appellanten, die zijn begroot op € 3.036,-.