ECLI:NL:CRVB:2016:1098
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstand voor minderjarige die bij grootmoeder en voogd verblijft; beoordeling van zeer dringende redenen en rol van inkomen verzorgers
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) voor een minderjarige appellant die bij zijn grootmoeder en voogd verblijft. De aanvraag werd afgewezen omdat de appellant als minderjarige geen recht op bijstand heeft, tenzij er zeer dringende redenen zijn. De Raad heeft vastgesteld dat het inkomen van de verzorgers een rol speelt bij de beoordeling van deze zeer dringende redenen. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak, met verbetering van de gronden.
De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de financiële mogelijkheden van de voogd en grootmoeder van belang zijn bij de beoordeling van de aanvraag. De appellant voerde aan dat er sprake was van rechtsongelijkheid en discriminatie, omdat andere gemeenten in vergelijkbare gevallen wel bijstand verlenen. De Raad oordeelde echter dat de WWB gedecentraliseerd is en dat gemeenten verschillende uitvoeringspraktijken kunnen hanteren. Ook het argument van discriminatie werd verworpen, omdat de appellant feitelijk verzorgd wordt door zijn voogd en grootmoeder, in tegenstelling tot alleenstaande minderjarige vreemdelingen.
De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.