Uitspraak
18.3300 ZW
OVERWEGINGEN
ZW-uitkering van appellante terecht is beëindigd per 1 juli 2016.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante, die als medewerker PR werkte. Appellante had zich op 26 oktober 2015 ziek gemeld en ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet. Het Uwv beëindigde haar ziekengeld per 1 juli 2016, omdat zij geschikt werd geacht voor haar eigen werk. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat haar beperkingen niet goed waren beoordeeld. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van rapporten van deskundigen en de medische situatie van appellante. De deskundige, L. Greveling-Fockens, concludeerde dat appellante meer beperkt was dan het Uwv had aangenomen, met name door een combinatie van psychische en fysieke klachten. De Raad oordeelde dat het arbeidspatroon van appellante, waarbij zij drie dagen achtereen werkte, niet kenmerkend was voor de functie van medewerker PR. De verzekeringsarts had terecht geconcludeerd dat de belasting van het eigen werk de belastbaarheid van appellante niet overschreed, mits er een meer evenredige verdeling van de werkuren zou zijn.
Uiteindelijk bevestigde de Raad de beslissing van het Uwv om de ZW-uitkering van appellante per 1 juli 2016 te beëindigen, omdat zij geschikt werd geacht voor haar arbeid, mits het arbeidspatroon werd aangepast. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de medische situatie en de geschiktheid voor arbeid in het kader van de Ziektewet.