ECLI:NL:CRVB:2018:1738
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die zijn beroep tegen de beëindiging van zijn ZW-uitkering ongegrond heeft verklaard. Appellant, die als systeembeheerder werkte, meldde zich op 11 november 2014 ziek met angst- en paniekklachten. Na een zorgvuldige medische beoordeling door verzekeringsartsen, werd vastgesteld dat appellant per 1 februari 2016 weer geschikt was voor zijn werkzaamheden. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen de gezondheidstoestand van appellant op een zorgvuldige wijze hadden beoordeeld en dat er geen aanleiding was voor een medisch deskundigenonderzoek. Appellant was het hier niet mee eens en voerde aan dat hij door zijn psychische klachten niet in staat was om te werken. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de verzekeringsartsen terecht hadden geconcludeerd dat appellant weer voldoende belastbaar was voor zijn maatgevende arbeid. De Raad oordeelde dat de argumenten van appellant in hoger beroep niet nieuw waren en dat er geen aanleiding was om de eerdere beoordeling van de verzekeringsartsen te betwijfelen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak.