3.4.Over wat appellant in de brief van 12 januari 2022 heeft aangevoerd over het bedrag in verband met het ‘Schikkingsvoorstel CAO’ heeft het Uwv, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 31 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:726, zich primair op het standpunt gesteld dat appellant deze eerder aangevoerde beroepsgrond in hoger beroep expliciet heeft prijsgegeven. Het is daarom in strijd met de goede procesorde om hierop terug te komen en de beroepsgrond op een later moment weer aan te voeren. Wat betreft de inhoud van de beroepsgrond heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een kennelijk onredelijk resultaat, zoals bedoeld in artikel 4:1, elfde lid, van het AIB. Op grond van artikel 3:3, dertiende lid, van het AIB wordt, in afwijking van artikel 3:2, twintigste lid van het AIB, het inkomen over de laatste drie maanden gemiddeld in de situatie dat een verzekerde met vroegpensioen gaat. Reeds daarom is van een kennelijk onredelijk resultaat volgens het Uwv geen sprake. Ook gelet op het geringe verschil tussen het bedrag aan gemiddeld inkomen van € 2.450,44 en het bruto pensioen van appellant van € 2.350,00 kan daarvan geen sprake zijn. 4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.Op grond van artikel 12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet WIA wordt onder loon verstaan het loon in de zin van hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv).
4.1.2.Op grond van artikel 16, tweede lid, aanhef en onder a, Wfsv wordt niet onder loon gerekend hetgeen uit een vroegere dienstbetrekking als bedoeld in de Wet op de Loonbelasting 1964 wordt genoten.
4.1.3.Op grond van artikel 3:2, eerste lid, aanhef en onder a, van het AIB wordt, voor zover van belang, onder inkomen verstaan hetgeen onder loon wordt verstaan op grond van artikel 16 van de Wfsv voor de werknemer, bedoeld in artikel 1, onder o van die wet.
4.1.4.Op grond van artikel 3:3, tweede lid, van het AIB wordt, voor zover van belang, indien een uitkeringsgerechtigde voor wie naast recht op een uitkering op grond van de Wet WIA recht bestaat op een uit een dienstbetrekking voortvloeiende periodieke uitkering bij wijze van oudedagsvoorziening, dan wel een uitkering die voorafgaat aan die uitkering of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, tevens onder inkomen verstaan het inkomen, bedoeld in artikel 3:2, eerste lid, dat werd genoten in het aangiftetijdvak voor het aangiftetijdvak waarin recht ontstond op uitkering.
4.1.5.Op grond van artikel 3:3, dertiende lid van het AIB, wordt, voor zover van belang, indien er sprake is van een per aangiftetijdvak wisselend inkomen, in afwijking van het tweede lid, als inkomen aangemerkt het gemiddelde van het inkomen in de drie aangiftetijdvakken voor het aangiftetijdvak waarin het recht ontstond op de uitkering, bedoeld in het tweede lid, aanving.
4.1.6.Op grond van artikel 4:1, eerste lid, aanhef en onder a, van het AIB wordt het inkomen voor de toepassing van de Wet WIA herleid tot een bedrag per kalendermaand.
4.1.7.Op grond van artikel 4:1, derde lid, van het AIB wordt bij de toepassing van het eerste lid het loon door de uitkeringsgerechtigde geacht te zijn genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever of de inhoudingsplichtige van dat loon of dat inkomen in verband met arbeid opgave heeft gedaan.
4.1.8.Op grond van artikel 4:1, elfde lid, voor zover van belang, bepaalt het Uwv, indien toepassing van dit artikel leidt tot een kennelijk onredelijk resultaat, het inkomen op een andere wijze.
4.2.1.Artikel 7.1.12 van de cao Ziekenhuizen 2017-2019 (Gratificatie einde dienstverband) luidt als volgt:
Op het moment dat de arbeidsovereenkomst eindigt ten gevolge van het bereiken van de ouderdomspensioengerechtigde leeftijd, heeft de werknemer recht op een gratificatie ter hoogte van de helft van het salaris.
Indien de werknemer gebruik maakt van het FLEX-pensioen en in dienst blijft, wordt de gratificatie toegekend aan het einde van de arbeidsovereenkomst. De hoogte van de gratificatie wordt gebaseerd op de arbeidsduur en het ip-nummer op de dag voorafgaand aan het gebruik van het FLEX-pensioen.
4.2.2.Artikel 7.1.12 van de cao Ziekenhuizen 2011-2014 (Gratificatie einde dienstverband) luidt als volgt:
Op het moment dat de arbeidsovereenkomst eindigt ten gevolge van het bereiken van de ouderdomspensioengerechtigde leeftijd heeft de werknemer recht op een gratificatie ter hoogte van de helft van het salaris.
Op het moment dat de arbeidsovereenkomst eindigt ten gevolge van het gebruik maken van de overbruggingsuitkering (OBU) of Flex-pensioen van de regeling Pensioenfonds Zorg en Welzijn heeft de werknemer recht op een gratificatie ter hoogte van de helft van het salaris. De uitbetaling vindt plaats indien geen nieuw dienstverband wordt aangegaan.
Indien de werknemer naast de OBU een dienstverband met dezelfde werkgever aangaat, dan wordt de in lid 2 bedoelde gratificatie toegekend aan het einde van de nieuwe arbeidsovereenkomst. De hoogte van de gratificatie wordt gebaseerd op de arbeidsduur en het ip-nummer op de dag voorafgaand aan het gebruik van de OBU.
Indien de werknemer gebruik maakt van het FLEX-pensioen en in dienst blijft, wordt de in lid 2 bedoelde gratificatie toegekend aan het einde van de arbeidsovereenkomst. De hoogte van de gratificatie wordt gebaseerd op de arbeidsduur en het ip-nummer op de dag voorafgaand aan het gebruik van het FLEX-pensioen
Indien de werknemer gebruik maakt van de ruil-OBU wordt de in lid 2 bedoelde gratificatie toegekend op het moment dat de werknemer met volledige OBU gaat en er geen nieuw dienstverband wordt aangegaan. De hoogte van de gratificatie wordt gebaseerd op de arbeidsduur en het ip-nummer op de dag voorafgaand aan het gebruik van de ruil-OBU.