ECLI:NL:CRVB:2021:907

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
22 april 2021
Zaaknummer
20/2732 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake functieplaatsing Operationeel Begeleider B bij de politie

In deze zaak gaat het om de functieplaatsing van een politieambtenaar, betrokkene, in de functie van Operationeel Begeleider B. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat betrokkene niet voldoet aan de functie-eisen, waaronder het bezit van een allround politiediploma niveau 4. Betrokkene heeft wel een diploma op een lager niveau behaald in de POPS/VAP opleiding, maar dit voldoet niet aan de gestelde eisen. De Raad volgt de korpschef in zijn standpunt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat betrokkene in de functie van Operationeel Begeleider B geplaatst moest worden, maar de Raad vernietigt deze uitspraak. De Raad concludeert dat betrokkene terecht als functievolger is aangemerkt voor de functie van [naam functie 3], waarin de korpschef hem heeft geplaatst. Het hoger beroep van de korpschef slaagt, terwijl het incidenteel hoger beroep van betrokkene niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

20.2732 AW, 20/3342 AW

Datum uitspraak: 22 april 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 juli 2020, 18/4297 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de korpschef van politie (korpschef)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
De korpschef heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. W. de Klein, advocaat, een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft schriftelijk zijn zienswijze over het incidenteel hoger beroep naar voren gebracht.
Partijen hebben desgevraagd een reactie ingezonden op de uitspraken van de Raad van 26 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3086 en ECLI:NL:CRVB:2020:3055.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2021. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.J. Mathura en H.E. Boekhout. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. De Klein.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene, werkzaam bij de politie, is met ingang van 1 november 2004 aangesteld
in de functie van [naam functie 1] . Per 1 juli 2006 is betrokkene daarnaast aangesteld in de functie van [naam functie 2] , salarisschaal 7. Per 1 juli 2007 is betrokkene in vaste dienst aangesteld in de functie van [naam functie 3] salarisschaal 8. Per 15 april 2011 is betrokkene bevorderd naar de functie van [naam functie 4] , salarisschaal 9. Met ingang van 1 mei 2014 is betrokkene, in vervolg op zijn tijdelijke aanstelling voor de duur van de initiële opleiding bij de [naam functie 1] , in vaste dienst aangesteld bij het dienstonderdeel [onderdeel] in de functie van [naam functie 5] . Met ingang van 1 juli 2015 is betrokkene bevorderd tot [naam functie 6] bij de [onderdeel] .
1.2.
Vanwege de landelijke reorganisatie van de politie en in verband daarmee de invoering
van het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) is betrokkene in zijn hoofdbetrekking van [naam functie 2] bij besluit van 16 december 2013 met ingang van 1 januari 2012 overgegaan naar de LFNP-functie van [naam functie 3] , ingedeeld in het domein Ondersteuning. Per 1 juli 2016 is betrokkene geplaatst in de LFNP-functie van [naam functie 3] , salarisschaal 9. Dit betreft een functie voor de uitvoering van administratieve, technische en andere taken ten dienste van de politie (ATH-functie), die geen recht geeft op periodieken voor Onvermijdelijk Verzwarende Werkomstandigheden (OVW).
1.3.
Door docenten in de politieorganisatie is erop gewezen dat het functiegebouw zou moeten
worden aangepast omdat daarin geen rekening was gehouden met het geven van politieonderwijs in de operationele uitvoeringspraktijk. Na besluitvorming hierover in het Centraal Georganiseerd Overleg Politie (CGOP), zijn bij Regeling van 11 april 2017, houdende wijziging van de Regeling vaststelling LFNP (Stcrt. 2017, nr. 22386), met terugwerkende kracht tot 7 juli 2016 aan het LFNP in het domein Uitvoering het vakgebied Operationele Begeleiding en de functies Operationeel Begeleider A en Operationeel Begeleider B toegevoegd. Deze functies zijn executief en geven recht op OVW-periodieken.
1.4.
Op 8 juni 2017 is in het CGOP overeenstemming bereikt over de reorganisatie van de
afdeling Operationele begeleiding en Training (OBT). In de nieuwe organisatie OBT zijn de nieuwe functies Operationeel Begeleider A en Operationeel Begeleider B opgenomen.
1.5.
Bij Besluit plaatsingssystematiek reorganisatie OBT van 16 juni 2017 (Besluit) heeft de korpschef onder meer over de functie [naam functie 3] besloten dat voor de reorganisatie OBT geldt dat sprake is van een vergelijkbare of uitwisselbare functie als bedoeld in artikel 55lb van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp):
- als de oorspronkelijke functie ongewijzigd terugkomt in de nieuwe organisatie, tenzij
- de medewerker voldoet aan de functie-eisen (onder andere het politiediploma) voor de functie van Operationeel Begeleider B. In dat geval wordt de functie van [naam functie 3] als vergelijkbare of uitwisselbare functie aangemerkt met de functie Operationeel Begeleider B.
1.6.
Per 1 september 2017 zijn de functies van Operationeel Begeleider A en B aan de formatie van de afdeling OBT toegevoegd.
1.7.
Na een voornemen daartoe aan betrokkene kenbaar te hebben gemaakt, heeft de
korpschef betrokkene bij besluit van 24 augustus 2017 per 1 september 2017 als functievolger binnen de afdeling OBT van de dienst HRM van het Politiedienstencentrum geplaatst in de functie van [naam functie 3] , met als werkterrein Gewelds- en Gevaarsbeheersing, salarisschaal 9. Bij besluit van 16 mei 2018 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 24 augustus 2017 ongegrond verklaard. Hieraan is ten grondslag gelegd dat de functie van betrokkene van [naam functie 3] ongewijzigd terugkomt in de nieuwe organisatie, en het voor betrokkene niet mogelijk is functievolger te worden voor de functie van Operationeel Begeleider B omdat hij niet beschikt over een allround politiediploma of een volgens de circulaire met conversietabel van 1 februari 2007 vergelijkbaar diploma. Nu de plaatsingsregels juist zijn toegepast en bij de plaatsing op de functies tijdens de reorganisatie het uitgangspunt van het beschikken over een diploma op het vereiste niveau consistent is toegepast, kan betrokkene niet worden geplaatst als functievolger en komt de korpschef aan toepassing van de hardheidsclausule niet toe.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover van belang, het beroep tegen
het bestreden besluit gegrond verklaard wegens het ontbreken van een deugdelijke motivering, dit besluit vernietigd en het besluit van 24 augustus 2017 herroepen. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien en betrokkene met ingang van 1 juli 2016 geplaatst in de functie van Operationeel Begeleider B met als werkterrein Gewelds- en Gevaarsbeheersing, salarisschaal 9. Verder is bepaald dat de aangevallen uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
2.1.
De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het geen onredelijke eis is dat een medewerker voor een directe plaatsing in een bepaalde functie in een reorganisatietraject aan de voorwaarden van die functie moet voldoen, zoals hier het bezit van een allround politiediploma. Omdat betrokkene niet beschikt over het bedoelde politiediploma, voldoet hij niet aan de functie-eisen en kan de functie van Operationeel Begeleider B niet als uitwisselbaar worden aangemerkt. Gelet op de oorspronkelijke functie van betrokkene, [naam functie 3] , is hij in beginsel dan ook terecht geplaatst in de functie van [naam functie 3] . Het beroep van betrokkene op de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 55v van het Barp, onder verwijzing naar de conversietabel, slaagt volgens de rechtbank wel. Gebleken is dat de korpschef deze tabel in de onderhavige reorganisatie heeft toegepast ten aanzien van medewerkers die vóór 2002 hun opleiding hebben afgerond en niet beschikken over een diploma allround politiemedewerker. De korpschef heeft niet kunnen uitleggen waarom de tabel niet is toegepast ten aanzien van medewerkers die ná 2002 hun (vergelijkbare) opleiding hebben afgerond. Een objectieve rechtvaardiging voor het gemaakte onderscheid ontbreekt. Als de conversietabel op betrokkene wordt toegepast, zijn zijn (lagere) opleiding, de POPS (Primaire Opleiding Politiesurveillant), en zijn werkervaring gelijk te stellen met opleidingsniveau 4, zijnde het niveau van het allround politiediploma. Door de tabel niet op hem toe te passen, is sprake van een onbillijkheid van overwegende aard. De rechtbank concludeert dat betrokkene geplaatst had moeten worden in de functie van Operationeel Begeleider B.
3. In het hoger beroep en het incidenteel hoger beroep hebben partijen zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het kader en de van toepassing zijnde regelgeving verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 26 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3055 en ECLI:NL:CRVB:2020:3086.
4.2.
In deze uitspraken van de Raad is vastgesteld dat de oorspronkelijke functie, de LFNPfunctie van [naam functie 3] , terugkomt in de nieuwe organisatie. Dit betekent ook in dit geval, dat betrokkene volgens het Besluit in beginsel functievolger is voor de functie van [naam functie 3] .
4.3.1.
Voor plaatsing in de functie van Operationeel Begeleider B dient betrokkene volgens het Besluit te voldoen aan de functie-eisen, waaronder het politiediploma. De Raad heeft in de onder 4.1 genoemde uitspraken dit diplomavereiste, dat met instemming van het CGOP is vastgesteld, legitiem geacht. Over dit diplomavereiste is overwogen dat het volgens de toelichting van de korpschef gaat om werk- en denkniveau 4 alsmede een politieopleiding, en dat een politieambtenaar hieraan voldoet als hij beschikt over een allround politiediploma niveau 4. Gelijkstelling hiermee kan plaatsvinden als wordt beschikt over een politiediploma oude stijl op een lager niveau, gecombineerd met werkervaring zoals neergelegd in de conversietabel.
4.3.2.
Betrokkene beschikt niet over een politiediploma niveau 4. Wel beschikt hij over een diploma op een lager niveau, behaald in de POPS/VAP opleiding (Primaire Opleiding Politiesurveillant/Vrijwillig Ambtenaar van Politie). Dit betreft een diploma op basis van het vernieuwde politieonderwijs na 2002 (PO2002), aangezien betrokkene zijn opleiding bij de [naam functie 1] heeft gevolgd en zijn diploma heeft behaald ná 2002. De conversietabel is daarmee niet op betrokkene van toepassing. De tabel is immers enkel bedoeld om medewerkers met een opleiding oude stijl antwoord te geven op de vraag of zij voldoen aan de opleidingseis van het vernieuwde politieonderwijs. Voor opleidingen die al vallen binnen dat vernieuwde politieonderwijs is die vraag uit de aard der zaak niet aan de orde: daarbinnen geeft het diploma zelf uitsluitsel over het niveau. Niet gezegd kan worden dat de korpschef – voor zover dat al mogelijk zou zijn nu de conversietabel slechts “oude” diploma’s noemt – gehouden is die tabel (analoog) toe te passen op binnen het vernieuwde onderwijs behaalde diploma’s. Dat betrokkene meerjarige executieve werkervaring bij de [naam functie 1] heeft, kan niet tot een ander oordeel leiden.
4.4.
Gelet op het overwogene onder 4.3.1 en 4.3.2 volgt de Raad de korpschef in zijn standpunt dat betrokkene niet voldoet aan de functie-eisen van Operationeel Begeleider B. Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat betrokkene hiermee niet in een positie verkeert die bij de totstandkoming van het Besluit niet was voorzien, zodat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan toepassing van de hardheidsclausule aangewezen was.
4.5.
De Raad concludeert dat betrokkene terecht als functievolger is aangemerkt voor de functie van [naam functie 3] , waarin de korpschef hem heeft geplaatst.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep van de korpschef slaagt en het
incidenteel hoger beroep van betrokkene niet. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en de Raad zal, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 16 mei 2018 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en J.J.T. van den Corput en H. Lagas als leden, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 april 2021.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) R. van Doorn