ECLI:NL:CRVB:2020:3086

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 2020
Publicatiedatum
9 december 2020
Zaaknummer
19/974 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over functievolging en functie-eisen binnen de politieorganisatie

In deze zaak gaat het om de vraag of de betrokkenen, werkzaam bij de politie, functievolgers zijn voor de functie van Docent B of voor de functie van Operationeel Begeleider B. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de oorspronkelijke functie van betrokkenen, de LFNP-functie van Docent B, terugkomt in de nieuwe organisatie. De Raad stelt vast dat de functievergelijking gebaseerd moet zijn op de formele LFNP-functies, waarbij de feitelijke werkzaamheden van betrokkenen niet ter zake doen. Dit betekent dat betrokkenen in beginsel functievolgers zijn voor de functie van Docent B. Voor de functie van Operationeel Begeleider B is echter een politiediploma vereist, waaraan betrokkenen niet voldoen. De Raad volgt het standpunt van de korpschef dat de strikte functie-eisen legitiem zijn, gezien de executieve aard van de functie. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak de betrokkenen ten onrechte in de functie van Operationeel Begeleider B geplaatst, omdat de strikte opleidingseis niet redelijk werd geacht. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond.

Uitspraak

19/974 AW, 19/975 AW
Datum uitspraak: 26 november 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 31 januari 2019, 18/2640 en 18/2287 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de korpschef van politie (korpschef)
[betrokkene 1] te [woonplaats 1] (betrokkene 1) en [betrokkene 2] te [woonplaats 2] (betrokkene 2)
PROCESVERLOOP
De korpschef heeft hoger beroep ingesteld en aanvullende beroepsgronden ingediend.
Namens betrokkene 1 heeft mr. W.J. Dammingh, advocaat, een verweerschrift ingediend. Zijn opvolgend gemachtigde, mr. W. de Klein, advocaat, heeft een aanvullend verweerschrift ingediend.
Namens betrokkene 2 heeft mr. J.H. Gerritsen een verweerschrift ingediend. Zijn opvolgend gemachtigde, [naam], heeft een aanvullend verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaak 19/3780 AW, waarin de Raad heden, na splitsing, afzonderlijk uitspraak doet, plaatsgevonden op 15 oktober 2020. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A.M. Bot en H.B. Poortier. Betrokkene 1 is verschenen, bijgestaan door mr. De Klein. Betrokkene 2 is verschenen, bijgestaan door [naam].

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene 1, voorheen werkzaam als [functie]
( [functie] ) bij de Koninklijke Marechaussee, is met ingang van 14 mei 2007 bij de politie aangesteld als [functie] in de rang van [rang 1] . Bij besluit van 15 oktober 2010 is hij tevens, per 1 oktober 2010, aangewezen als [rang 2] .
1.2.
Betrokkene 2, voorheen werkzaam als [functie] bij de Douane, is sinds 2009
werkzaam bij de politie, aanvankelijk bij het [team] als rechercheur en vanaf 2012 als
[functie] .
1.3.
Vanwege de landelijke reorganisatie van de politie en in verband daarmee de invoering
van het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) zijn betrokkene 1 en 2 (verder: betrokkenen) bij besluiten van 16 december 2013 met ingang van 1 januari 2012 overgegaan naar de LFNP-functie van Docent B, ingedeeld in het domein Ondersteuning. Per 1 juli 2016 zijn betrokkenen als functievolgers geplaatst in de LFNP-functie van Docent B, salarisschaal 9. Dit betreft een functie voor de uitvoering van administratieve, technische en andere taken ten dienste van de politie (ATH-functie), die geen recht geeft op periodieken voor Onvermijdelijk Verzwarende Werkomstandigheden (OVW).
1.4.
In de tussentijd is er door de docenten op gewezen dat het functiegebouw zou moeten
worden aangepast omdat daarin geen rekening was gehouden met het geven van politieonderwijs in de operationele uitvoeringspraktijk. Na besluitvorming hierover in het Centraal Georganiseerd Overleg Politie (CGOP), zijn bij Regeling van 11 april 2017, houdende wijziging van de Regeling vaststelling LFNP (Stcrt. 2017, nr. 22386), met terugwerkende kracht per 7 juli 2016 aan het LFNP in het domein Uitvoering het vakgebied Operationele Begeleiding en de functies Operationeel Begeleider A en Operationeel Begeleider B toegevoegd. Deze functies zijn executief en geven recht op OVW-periodieken.
1.5.
Op 8 juni 2017 is in het CGOP overeenstemming bereikt over de reorganisatie van de
afdeling Operationele begeleiding en Training (OBT). In de nieuwe organisatie OBT zijn de nieuwe functies Operationeel Begeleider A en Operationeel Begeleider B opgenomen.
1.6.
Bij Besluit plaatsingssystematiek reorganisatie OBT van 16 juni 2017 (Besluit) heeft de korpschef onder meer aangaande de functie Docent B besloten dat voor de reorganisatie OBT geldt dat sprake is van een vergelijkbare of uitwisselbare functie als bedoeld in artikel 55lb van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp):
- als de oorspronkelijke functie ongewijzigd terugkomt in de nieuwe organisatie, tenzij
- de medewerker voldoet aan de functie-eisen (o.a. politie-diploma) voor de functie van Operationeel Begeleider B. In dat geval wordt de functie van Docent B als vergelijkbare of uitwisselbare functie aangemerkt voor de functie Operationeel Begeleider B.
1.7.
Per 1 september 2017 zijn de functies van Operationeel Begeleider A en B aan de
formatie van de afdeling OBT toegevoegd.
1.8.
Na een voornemen daartoe aan betrokkenen kenbaar te hebben gemaakt, heeft de
korpschef hen bij besluiten van 24 augustus 2017 respectievelijk 22 september 2017 per 1 september 2017 als functievolgers binnen de afdeling OBT van de dienst HRM van het Politiedienstencentrum geplaatst in de functie van Docent B, met als werkterrein Gewelds- en Gevaarsbeheersing, salarisschaal 9. Bij besluiten van 16 mei 2018 respectievelijk 9 april 2018 (bestreden besluiten) zijn de bezwaren ongegrond verklaard.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten
wegens strijd met artikel 55lb van het Barp en de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en de besluiten van 24 augustus 2017 respectievelijk 22 september 2017 herroepen. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien door betrokkenen met ingang van 1 september 2017 te plaatsen in de functie van Operationeel Begeleider B met als werkterrein Gewelds- en Gevaarsbeheersing, salarisschaal 9. Verder is bepaald dat de aangevallen uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden besluiten.
2.2.
De rechtbank heeft daartoe overwogen dat in het Besluit, onder verwijzing naar het
opleidingsprofiel van de functie Operationeel Begeleider B, als strikte voorwaarde voor plaatsing in die functie is gesteld dat de medewerker in het bezit moet zijn van een diploma Allround Politiemedewerker. Bij het bepalen of sprake is van een vergelijkbare of uitwisselbare functie is dus uitsluitend het hebben van de juiste vooropleiding doorslaggevend geweest. Gebleken is echter dat de strikte opleidingseis voor het kunnen uitvoeren van de werkzaamheden behorend bij de functie van Operationeel Begeleider B in de praktijk niet wordt gehandhaafd. Immers, betrokkenen verrichten nog altijd dezelfde werkzaamheden als voor de reorganisatie van de afdeling OBT, en collega’s die wel in de functie van Operationeel Begeleider B zijn geplaatst zijn belast met dezelfde werkzaamheden. De rechtbank acht het stellen van de strikte opleidingseis dan ook niet redelijk. Bovendien leidt het gemaakte onderscheid in functie tot ongelijke beloning voor het verrichten van dezelfde werkzaamheden. Het Besluit dient ten aanzien van betrokkenen dan ook in zoverre buiten toepassing te blijven. Dat de voorwaarde voor plaatsing, een allround politiediploma, in overleg met het CGOP is goedgekeurd, maakt dit niet anders. Uit de stukken ter zake blijkt immers op geen enkele manier dat in deze overleggen aandacht is geweest voor de situatie van medewerkers zoals betrokkenen, die reeds jarenlang werkzaam zijn geweest als
IBT-docent in de operationele uitvoeringspraktijk, zonder dat zij beschikten over een allround politiediploma. De rechtbank concludeert dat de korpschef betrokkenen had moeten plaatsen in de functie van Operationeel Begeleider B.
3. In hoger beroep heeft de korpschef, samengevat, het volgende aangevoerd. De korpschef
heeft conform de plaatsingsregels en de afspraken in het CGOP op een juiste en rechtmatige wijze besloten. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, was bij de plaatsing in de nieuwe organisatie, conform de uitgangspunten van het Besluit, primair de oorspronkelijke functie van Docent B doorslaggevend, en pas in tweede instantie het opleidingsniveau. De nieuwe functie van Operationeel Begeleider B kan alleen met de daartoe vereiste politieopleiding bevoegd worden uitgeoefend omdat dit een executieve functie is, mede gericht op de uitoefening van de politietaak, dit in tegenstelling tot de functie van Docent, die een zogenaamde ATH-functie is. Nu appellanten niet beschikken over enige politieopleiding en daarom niet bevoegd zijn om de politietaken van de functie van Operationeel Begeleider B uit te oefenen, heeft de rechtbank hen ten onrechte in deze functie geplaatst.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep ligt de vraag voor of betrokkenen functievolgers zijn voor de functie van
Docent B dan wel voor de functie van Operationeel Begeleider B.
4.2.
Vast staat dat de oorspronkelijke functie van betrokkenen als bedoeld in artikel 1,
onderdeel j, van de Regeling landelijk sociaal statuut de functie van Docent B is, de
LFNP-functie waarin zij per 1 juli 2016 zijn geplaatst. Deze functie vormt het vertrekpunt bij de functievergelijking.
4.3.
Ingevolge artikel 55lb, eerste lid, van het Barp wordt de ambtenaar met een vergelijkbare
of uitwisselbare functie in het kader van een reorganisatie geplaatst op deze vergelijkbare of uitwisselbare functie al dan niet in een andere plaats van tewerkstelling, met inachtneming van het bepaalde in artikel 55l van het Barp.
4.4.
In het Besluit is, conform de afspraken over de reorganisatie van de afdeling OBT in het CGOP, nadere invulling gegeven aan artikel 55lb van het Barp. Volgens het Besluit is sprake van een vergelijkbare of uitwisselbare functie, als de oorspronkelijke functie ongewijzigd terugkomt in de nieuwe organisatie, tenzij de medewerker voldoet aan de functie-eisen (o.a. politiediploma) voor de functie Operationeel Begeleider B.
4.4.1.
De Raad stelt vast dat de oorspronkelijke functie, de LFNP-functie van Docent B, terugkomt in de nieuwe organisatie. Omdat het bij de functievergelijking gaat om de formele LFNP-functies, doen de eerdere en huidige feitelijke werkzaamheden van betrokkenen noch hun wijze van functioneren daarbij ter zake. Dit betekent dat betrokkenen volgens het Besluit in beginsel functievolgers zijn voor de functie van Docent B. Voor plaatsing in de functie van Operationeel Begeleider B dient de ambtenaar volgens het Besluit te voldoen aan de
functie-eisen (o.a. politie-diploma).
4.4.2.
Dat aan plaatsing in de aan de afdeling OBT toegevoegde, nieuwe functie van Operationeel Begeleider B de voorwaarde wordt verbonden dat een medewerker aan de bij die functie behorende functie-eisen voldoet, kan niet voor onjuist worden gehouden. Blijkens de ter zitting namens de korpschef gegeven toelichting gaat het hier om werk- en denkniveau 4 alsmede een politieopleiding. Een politieambtenaar voldoet hieraan als hij beschikt over een allround politiediploma niveau 4. Gelijkstelling hiermee kan plaatsvinden als wordt beschikt over een politiediploma oude stijl op een lager niveau, gecombineerd met bepaalde werkervaring zoals neergelegd in de Conversietabel van 1 februari 2007 (2007-0000036231). De korpschef heeft hierbij benadrukt dat het beschikken over een politiediploma op die wijze wordt vereist omdat de functie van Operationeel Begeleider B, zoals blijkt uit de
LFNP-functiebeschrijving, een executieve functie is. Naast begeleidingstaken, zoals een docent B die ook verricht, voert een Operationeel Begeleider B in voorkomende gevallen tevens, en anders dan de docent B, zelfstandig operationele politietaken uit. Het diplomavereiste, dat met instemming van het CGOP is vastgesteld, is daarom legitiem, waarbij in aanmerking moet worden genomen dat aan de korpschef een ruime vrijheid toekomt bij het bepalen van de inrichting van zijn organisatie. Dat er een overlap bestaat tussen de door een docent B en de door een Operationeel Begeleider B verrichte werkzaamheden en dat het executieve optreden van de Operationeel Begeleider B in de praktijk thans nog relatief weinig voorkomt, is ontoereikend om tot een ander oordeel te komen, nu het uitdrukkelijk wel de bedoeling van de korpschef is om de organisatie op de hier beschreven wijze in te richten en nu juist daarom de functie van Operationeel Begeleider B als executieve functie is ingericht.
4.4.3.
Niet in geschil is dat betrokkenen niet beschikken over een politiediploma. De Raad volgt de korpschef in zijn standpunt dat betrokkenen met de door hen gevolgde opleidingen en hun werkervaring niet aan de functie-eisen van Operationeel Begeleider B voldoen. Ten overvloede overweegt de Raad dat betrokkenen hiermee niet in een situatie verkeren die bij de totstandkoming van het Besluit niet was voorzien. Er is daarom geen sprake van bijzondere omstandigheden, op grond waarvan toepassing van de hardheidsclausule aangewezen was.
4.5.
Gelet op het vorenstaande is de Raad van oordeel dat betrokkenen terecht als functievolger zijn aangemerkt voor de functie van Docent B, waarin de korpschef hen heeft geplaatst.
4.6.
Wat hiervoor is overwogen, heeft de rechtbank niet onderkend. Dit betekent dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaren.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en A. Beuker-Tilstra en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van B.H.B. Verheul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2020.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) B.H.B. Verheul