ECLI:NL:CRVB:2020:3055

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 2020
Publicatiedatum
4 december 2020
Zaaknummer
19/3780 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake functievergelijking en plaatsing binnen de politieorganisatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, werkzaam bij de politie, die in geschil is over zijn plaatsing in de functie van Operationeel Begeleider B na een reorganisatie binnen de politie. Appellant was oorspronkelijk benoemd als Docent B en is op 1 juli 2016 in deze functie geplaatst. Door een reorganisatie zijn nieuwe functies, waaronder Operationeel Begeleider A en B, toegevoegd aan de organisatie. De korpschef heeft appellant niet geplaatst in de functie van Operationeel Begeleider B, omdat hij niet voldeed aan de functie-eisen, waaronder het beschikken over een politiediploma op niveau 4. Appellant heeft echter een diploma op niveau 2 en meer dan vier jaar werkervaring op een hogere functieschaal. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat de korpschef onvoldoende heeft gemotiveerd waarom appellant niet in de nieuwe functie geplaatst kon worden. De rechtbank had dit niet onderkend, waardoor het hoger beroep van appellant slaagt. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak en draagt de korpschef op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellant, met inachtneming van de uitspraak. Tevens wordt de korpschef veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.100,-.

Uitspraak

19.3780 AW

Datum uitspraak: 26 november 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 26 juli 2019, 18/3517 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.G. Volbeda hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaken 19/974 AW en 19/975 AW, waarin de Raad heden, na splitsing, afzonderlijk uitspraak doet, plaatsgevonden op 15 oktober 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. S. de Leeuw. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A.M. Bot en H.B. Poortier.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, werkzaam bij de politie, is op 1 maart 2001 benoemd als [naam functie]
([functie]). Vanwege de landelijke reorganisatie van de politie en in verband daarmee de invoering van het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) is appellant met ingang van 1 januari 2012 overgegaan naar de LFNP-functie van Docent B, ingedeeld in het domein [domein]. Per 1 juli 2016 is appellant geplaatst in de
LFNP-functie van Docent B, salarisschaal 9. Dit betreft een functie voor de uitvoering van administratieve, technische en andere taken ten dienste van de politie (ATH-functie), welke geen recht geeft op periodieken voor Onvermijdelijk Verzwarende Werkomstandigheden (OVW).
1.2.
In de tussentijd is er door de docenten op gewezen dat het functiegebouw zou moeten
worden aangepast omdat daarin geen rekening was gehouden met het geven van politieonderwijs in de operationele uitvoeringspraktijk. Na besluitvorming hierover in het Centraal Georganiseerd Overleg Politie (CGOP), zijn bij Regeling van 11 april 2017, houdende wijziging van de Regeling vaststelling LFNP (Stcrt. 2017, nr. 22386), met terugwerkende kracht per 7 juli 2016 aan het LFNP in het domein Uitvoering het vakgebied Operationele Begeleiding en de functies Operationeel Begeleider A en Operationeel Begeleider B toegevoegd. Deze functies zijn executief en geven recht op OVW-periodieken.
1.3.
Op 8 juni 2017 is in het CGOP overeenstemming bereikt over de reorganisatie van de
afdeling [naam afdeling] ([afdeling]). In de nieuwe organisatie [afdeling] zijn de nieuwe functies Operationeel Begeleider A en Operationeel Begeleider B opgenomen.
1.4.
Bij Besluit plaatsingssystematiek reorganisatie [afdeling] van 16 juni 2017 (Besluit) heeft de korpschef onder meer aangaande de functie Docent B besloten dat voor de reorganisatie [afdeling] geldt dat sprake is van een vergelijkbare of uitwisselbare functie als bedoeld in artikel 55lb van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp):
- als de oorspronkelijke functie ongewijzigd terugkomt in de nieuwe organisatie, tenzij
- de medewerker voldoet aan de functie-eisen (o.a. politie-diploma) voor de functie van Operationeel Begeleider B. In dat geval wordt de functie van Docent B als vergelijkbare of uitwisselbare functie aangemerkt voor de functie Operationeel Begeleider B.
1.5.
Per 1 september 2017 zijn de functies van Operationeel Begeleider A en B aan de formatie van de afdeling [afdeling] toegevoegd.
1.6.
Aanvankelijk is appellant bij besluit van 24 augustus 2017 binnen de afdeling [afdeling] van de dienst [dienst] van het [centrum] als functievolger geplaatst in de functie van Operationeel Begeleider B, met als werkterrein [werkterrein], gewaardeerd in salarisschaal 9. Bij besluit van 13 oktober 2017 (correctiebesluit) is dit besluit ingetrokken, omdat appellant niet voldoet aan de
functie-eisen wat betreft het beschikken over een allround politiediploma. Bij afzonderlijk besluit van 13 oktober 2017 is appellant met ingang van 1 september 2017 geplaatst als functievolger binnen de afdeling [afdeling] in de functie van Docent B, met als werkterrein [werkterrein], gewaardeerd in salarisschaal 9. Bij besluit van 16 mei 2018 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 13 oktober 2017 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit
ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de korpschef genoegzaam heeft gemotiveerd waarom voor toepassing van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 55v van het Barp geen plaats is. Van bijzondere individuele omstandigheden is geen sprake. Appellant verkeert niet in een situatie die bij de totstandkoming van het Besluit niet is voorzien. Integendeel, de korpschef heeft juist onderkend dat medewerkers met de functie van Docent B die niet aan de functie-eisen voldoen niet in de functie van Operationeel Begeleider B geplaatst kunnen worden. De korpschef heeft er een gerechtvaardigd belang bij dat werkzaamheden niet zonder het daarvoor vereiste diploma worden verricht. Appellant heeft een diploma op niveau 2 en niet op het vereiste niveau 4 en kan daarom niet in de functie van Operationeel Begeleider B worden geplaatst.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen
uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft er op gewezen dat hij zich in beroep niet alleen heeft beroepen op de hardheidsclausule, maar dat hij primair heeft gesteld dat hij, gelet op de door hem gevolgde politieopleiding en zijn werkervaring, in de functie van Operationeel Begeleider B geplaatst had moeten worden. De rechtbank heeft daarover ten onrechte geen oordeel gegeven, aldus appellant. Dit betoog slaagt. De Raad zal de bedoelde beroepsgrond hieronder bespreken.
4.2.1.
Vast staat dat de oorspronkelijke functie van appellant als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, van de Regeling landelijk sociaal statuut (Regeling LSS) de functie van Docent B is, de LFNP-functie waarin hij op 1 juli 2016 is geplaatst. Deze functie vormt het vertrekpunt bij de functievergelijking.
4.2.2.
Ingevolge artikel 55lb, eerste lid, van het Barp wordt de ambtenaar met een vergelijkbare of uitwisselbare functie in het kader van een reorganisatie geplaatst op deze vergelijkbare of uitwisselbare functie al dan niet in een andere plaats van tewerkstelling, met inachtneming van het bepaalde in artikel 55l.
4.2.3.
In het Besluit is, conform de afspraken over de reorganisatie van de afdeling [afdeling] in het CGOP, nadere invulling gegeven aan artikel 55lb van het Barp. Volgens het Besluit is sprake van een vergelijkbare of uitwisselbare functie, als de oorspronkelijke functie ongewijzigd terugkomt in de nieuwe organisatie, tenzij de medewerker voldoet aan de functie-eisen (o.a. politiediploma) voor de functie Operationeel Begeleider B.
4.2.4.
De Raad stelt vervolgens vast dat de oorspronkelijke functie, de LFNP-functie van Docent B, terugkomt in de nieuwe organisatie. Omdat het bij de functievergelijking gaat om de formele LFNP-functies, doen de eerdere en huidige feitelijke werkzaamheden van appellant noch zijn wijze van functioneren daarbij ter zake. Dit betekent dat appellant volgens het Besluit in beginsel functievolger is voor de functie van Docent B. Voor plaatsing in de functie van Operationeel Begeleider B dient de ambtenaar volgens het Besluit te voldoen aan de functie-eisen (o.a. politie-diploma).
4.2.5.
Dat aan plaatsing in de aan de afdeling [afdeling] toegevoegde, nieuwe functie van Operationeel Begeleider B de voorwaarde wordt verbonden dat een medewerker aan de bij die functie behorende functie-eisen voldoet, kan niet voor onjuist worden gehouden. Blijkens de ter zitting namens de korpschef gegeven toelichting gaat het hier om werk- en denkniveau 4 alsmede een politieopleiding. Een politieambtenaar voldoet hieraan als hij beschikt over een allround politiediploma niveau 4. Gelijkstelling hiermee kan plaatsvinden als wordt beschikt over een politiediploma oude stijl op een lager niveau, gecombineerd met bepaalde werkervaring zoals neergelegd in de Conversietabel van 1 februari 2007 (2007-0000036231) (Conversietabel). De korpschef heeft hierbij benadrukt dat het beschikken over een politiediploma op die wijze wordt vereist omdat de functie van Operationeel Begeleider B, zoals blijkt uit de LFNP-functiebeschrijving, een executieve functie is. Naast begeleidingstaken, zoals een docent B die ook verricht, voert een Operationeel Begeleider B in voorkomende gevallen tevens, en anders dan de docent B, zelfstandig operationele politietaken uit. Het diplomavereiste, dat met instemming van het CGOP is vastgesteld, is daarom legitiem, waarbij in aanmerking moet worden genomen dat aan de korpschef een ruime vrijheid toekomt bij het bepalen van de inrichting van zijn organisatie. Dat er een overlap bestaat tussen de door een docent B en de door een Operationeel Begeleider B verrichte werkzaamheden en dat het executieve optreden van de Operationeel Begeleider B in de praktijk thans nog relatief weinig voorkomt, is ontoereikend om tot een ander oordeel te komen, nu het uitdrukkelijk wel de bedoeling van de korpschef is om de organisatie op de hier beschreven wijze in te richten en nu juist daarom de functie van Operationeel Begeleider B als executieve functie is ingericht.
4.2.6.
De Raad stelt vervolgens op grond van het verhandelde ter zitting vast dat appellant beschikt over een politiediploma van de zogenaamde POPS/VAP opleiding (primaire opleiding politie surveillant/vrijwillig ambtenaar van politie), niveau 2. Uit de Conversietabel blijkt dat een politieambtenaar met dit politiediploma ‘oude stijl’ in aanmerking kan komen voor een functie op niveau 4 bij vier jaar werkervaring op functieschaal 8. Appellant heeft meer dan vier jaar werkervaring op (zelfs) een hogere functieschaal, te weten schaal 9. De korpschef heeft ter zitting van de Raad opgemerkt dat hij vooralsnog aanneemt dat het om algemene executieve werkervaring moet gaan. De korpschef kon ter zitting geen uitsluitsel geven over een mogelijke gelijkstelling van het diploma en de werkervaring van appellant met het vereiste niveau voor de functie van Operationeel Begeleider B. Conclusie is dan dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering berust. De korpschef zal alsnog moeten onderzoeken of appellant op grond van zijn diploma en werkervaring kon worden geplaatst in de functie van Operationeel Begeleider B.
4.3.
Wat hiervoor is overwogen, heeft de rechtbank niet onderkend. Dit betekent dat het hoger
beroep slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en dit besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De korpschef dient opnieuw op het bezwaar te beslissen. De Raad zal verder met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb bepalen dat een beroep tegen de nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad kan worden ingesteld.
4.4.
Aanleiding bestaat om de korpschef te veroordelen in de proceskosten die appellant
redelijkerwijs heeft moeten maken voor verleende rechtsbijstand. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.050,- in beroep en op € 1.050,- in hoger beroep, derhalve in totaal
€ 2.100,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 16 mei 2018 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • draagt de korpschef op een nieuwe beslissing op het bezwaar van appellant te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat beroep tegen de nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
  • veroordeelt de korpschef in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.100,-;
  • bepaalt dat de korpschef aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 429,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en A. Beuker-Tilstra en
F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van B.H.B. Verheul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2020.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) B.H.B. Verheul