Uitspraak
20.3476 NOW, 20/3499 NOW
OVERWEGINGEN
15 mei 2020 voldoende onderbouwd. Er is bewust voor gekozen om ter voorkoming van fraude een datum te kiezen die is gelegen voor de aankondiging van de NOW-2. De rechtbank heeft erop gewezen dat de NOW-2 op 25 juni 2020 is gepubliceerd, maar al eerder door de overheid is aangekondigd. Dit is gebeurd op 20 mei 2020. De rechtbank heeft daarom geen aanleiding gezien om artikel 8, zevende lid, van de NOW-2 in strijd met het evenredigheidsbeginsel te achten en om die reden buiten toepassing te laten. Omdat op de peildatum van 15 mei 2020 een nul-aangifte bekend was, heeft de minister het voorschot terecht op nihil gesteld. Daarom is het beroep tegen het besluit van 16 juli 2020 ongegrond verklaard.
15 mei 2020, in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en buiten toepassing moet worden gelaten. Appellante heeft aangevoerd dat de wetgever het ten onrechte doet voorkomen alsof werkgevers eenvoudig de loonsom kunnen verhogen middels correctieberichten. Volgens appellante is het risico op fraude en misbruik verwaarloosbaar. Ter zitting heeft appellante daarnaast een beroep gedaan op buitenwettelijk begunstigend beleid van de minister, waarbij in bepaalde gevallen wel wordt afgeweken van de peildatum 15 mei 2020.
NOW-1
1. Loonsombepaling voor seizoensbedrijven
NOW-2
20 april 2020 loonaangifte heeft gedaan over de maand maart 2020. Dit betrof een zogenoemde nul-aangifte. Uit een brief van de belastingadviseur van 14 juli 2020 blijkt dat hiervoor is gekozen omdat er te weinig geld was om de loonheffing te betalen. Vervolgens heeft de Belastingdienst op 23 mei 2020 een gecorrigeerde loonaangifte van appellante ontvangen. Bij de subsidieverlening geschiedt de bepaling van de loonsom op dezelfde wijze als bij de subsidievaststelling. Gelet op artikel 8, zevende lid, van de NOW-2 wordt uitgegaan van de loonaangifte zoals die op 15 mei 2020 is ingediend. Aangezien op dat moment sprake was van een nul-aangifte over maart 2020 is het voorschot terecht op nihil vastgesteld.
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het verzoek om vergoeding van proceskosten is afgewezen;
- bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor het overige;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van € 2.136,-;
- bepaalt dat de minister aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 886,- vergoedt.