ECLI:NL:HR:2022:224
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Centrale Raad van Beroep inzake arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen
In deze zaak heeft belanghebbende, een persoon woonachtig in Portugal, beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 maart 2021. Deze uitspraak betrof een hoger beroep van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Noord-Nederland en de Rechtbank Amsterdam, die betrekking hadden op besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen. Belanghebbende heeft een aantal klachten ingediend tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, waarop de Raad van Bestuur van het UWV, vertegenwoordigd door een gemachtigde, een verweerschrift heeft ingediend. Na de indiening van een conclusie van repliek door belanghebbende en een conclusie van dupliek door de Raad, heeft de Hoge Raad de klachten beoordeeld.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten van belanghebbende niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De Hoge Raad heeft hierbij geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, en dit arrest is openbaar uitgesproken op 18 februari 2022.