ECLI:NL:CRVB:2021:392
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake beëindiging arbeidsovereenkomst en recht op uitkering Ziektewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst van appellante en de daaropvolgende weigering van het Uwv om een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) te verstrekken. Appellante, werkzaam bij een incassobureau, had zich op 22 augustus 2017 ziek gemeld met psychische klachten. De werkgever verzocht de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst te ontbinden, waarbij hij stelde dat appellante verwijtbaar had gehandeld. De kantonrechter oordeelde echter dat de werkgever ernstig verwijtbaar had gehandeld en ontbond de arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2018, met toekenning van een transitievergoeding en een billijke vergoeding aan appellante.
Het Uwv legde vervolgens een maatregel op aan appellante, waarbij het de uitkering op grond van de ZW geheel en blijvend weigerde, met de motivering dat appellante had ingestemd met de beëindiging van haar dienstverband. Appellante ging hiertegen in beroep, en de rechtbank verklaarde het beroep gegrond, waarbij het Uwv werd opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Het Uwv berustte in deze uitspraak, maar verlaagde wel het uitkeringspercentage voor vier maanden.
In hoger beroep heeft de Raad geoordeeld dat appellante op deugdelijke wijze verweer heeft gevoerd tegen de beëindiging van haar dienstbetrekking en dat er geen sprake was van een benadelingshandeling. De Raad vernietigde de eerdere besluiten van het Uwv en herstelde de situatie zoals deze was voor de maatregel. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante.