Uitspraak
20.1487 WAJONG
6 maart 2020, 19/530 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Limburg van 6 maart 2020. De appellant, geboren in 1982, had in 2009 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, welke door het Uwv op 4 februari 2010 werd afgewezen. De reden voor de afwijzing was dat appellant niet als jonggehandicapte kon worden aangemerkt. In 2018 diende appellant een verzoek in om terug te komen van het eerdere besluit, maar het Uwv oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. De rechtbank bevestigde dit oordeel en verklaarde het beroep van appellant ongegrond.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunten, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om het eerdere besluit te herzien. De Raad benadrukte dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden van de Wajong, met name dat hij gedurende de periode van tien jaar na zijn achttiende geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De proceskosten werden niet toegewezen, aangezien er geen aanleiding voor veroordeling was.