ECLI:NL:CRVB:2019:733

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 februari 2019
Publicatiedatum
6 maart 2019
Zaaknummer
16/5190 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om terug te komen van eerdere besluiten inzake Wajong-uitkering

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1949, een verzoek ingediend om terug te komen van eerdere besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot haar Wajong-uitkering. De aanvraag voor een uitkering werd in 2004 afgewezen omdat niet kon worden vastgesteld of appellante vanaf haar 17e jaar 52 weken arbeidsongeschikt was. In de daaropvolgende jaren heeft appellante meerdere keren geprobeerd om een Wajong-uitkering aan te vragen, maar telkens werd haar aanvraag afgewezen op basis van het ontbreken van nieuwe feiten of omstandigheden. De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat er wel degelijk nieuwe feiten waren, onderbouwd door recente medische inzichten en verklaringen van haar huisarts. Het Uwv verdedigde de eerdere afwijzingen en stelde dat de nieuwe gegevens geen inzicht gaven in de medische situatie van appellante op 17- en 18-jarige leeftijd. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellante geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die aanleiding gaven om van de eerdere besluiten terug te komen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek van appellante af.

Uitspraak

16/5190 Wajong
Datum uitspraak: 27 februari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
29 juni 2016, 15/3485 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.Z. van Braam, advocaat, hoger beroep ingesteld en stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Braam. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.R. Bos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [in] 1949, heeft in verband met sinds haar jeugd bestaande vermoeidheidsklachten en psychosociale problematiek in 2004 een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Bij besluit van 25 februari 2004 heeft het Uwv deze aanvraag afgewezen omdat niet kon worden vastgesteld of appellante vanaf de dag dat zij 17 jaar werd 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Dit besluit is in bezwaar, beroep en hoger beroep bevestigd.
1.2.
Op 10 september 2010 heeft appellante een aanvraagformulier “Wajong ondersteuning bij werk en inkomen jonggehandicapten” ingediend. Zij heeft daarbij onder verwijzing naar een rapport van Lentis van 25 november 2008 aangevoerd dat er vanaf haar geboorte sprake is van een ontwikkelingsstoornis (syndroom van Asperger). Het Uwv heeft deze aanvraag opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 25 februari 2004. Een verzekeringsarts van het Uwv heeft geconcludeerd dat uit de aanvraag niet blijkt van nieuwe feiten of omstandigheden. Bij besluit van 10 december 2010, bevestigd in bezwaar en beroep, is de aanvraag afgewezen.
1.3.
Appellante heeft op 17 april 2014 opnieuw een Wajong-uitkering aangevraagd. Daarbij heeft zij onder meer verwezen naar een rapport van Lentis van 8 oktober 2013 van een neuropsychologisch onderzoek. Bij besluit van 12 mei 2014, bevestigd in bezwaar en beroep, heeft het Uwv deze aanvraag afgewezen op de grond dat uit ingesteld onderzoek geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn gebleken om van de eerdere besluiten van 25 februari 2004 en 10 december 2010 terug te komen.
1.4.
Op 26 november 2014 heeft appellante nogmaals bezwaar gemaakt tegen het besluit van 12 mei 2014. Het Uwv heeft dit bezwaar aangemerkt als een verzoek van appellante om terug te komen van het besluit van 25 februari 2004. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat de door appellante ingebrachte medische gegevens geen nieuw licht werpen op het medische toestandsbeeld van appellante op haar 17e en 18e jaar. Op basis van deze gegevens kan geen oordeel worden gegeven over het functioneren van appellante in die periode. Bij besluit van
6 januari 2015 heeft het Uwv de aanvraag van appellante afgewezen omdat geen nieuwe feiten en/of omstandigheden naar voren zijn gebracht die aanleiding geven om van de eerdere besluiten terug te komen.
1.5.
In bezwaar heeft appellante naar voren gebracht dat zij vanwege een aantal (aangeboren) aandoeningen nooit succesvol op de arbeidsmarkt heeft kunnen werken. Vanwege het syndroom van Asperger is appellante al van jongs af aan overbelast. Bij besluit van 20 juli 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 6 januari 2015 ongegrond verklaard. Dit berust op het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellante geen nieuwe medische gegevens heeft aangedragen die duidelijkheid geven omtrent de medische situatie van appellante op 17- en 18-jarige leeftijd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ontvankelijk en ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak aangevoerd dat haar beroep ten onrechte ongegrond is verklaard. Er is wel degelijk sprake van nieuwe feiten en omstandigheden nu haar huisarts, op basis van een jarenlange behandelrelatie en recente medische inzichten omtrent de aandoening Asperger en de ervaringen van appellante zelf, met de hoogst mogelijke waarschijnlijkheid heeft kunnen verklaren dat zij vanaf haar geboorte en dus ook op 17- en 18-jarige leeftijd beperkingen heeft. Appellante heeft ter onderbouwing van haar standpunt in hoger beroep nog informatie van de behandelend neuroloog uit 2018 ingezonden.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De aanvraag van 26 november 2014 houdt een verzoek in om terug te komen van het besluit van 25 februari 2004. Het Uwv heeft hierop beslist met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is (zie de uitspraak van de Raad van 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115).
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat appellante bij haar aanvraag van 26 november 2014 en in bezwaar geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb heeft vermeld. De door appellante gestelde feiten en omstandigheden waren grotendeels bekend bij het Uwv in het kader van de beoordeling van de eerdere aanvragen. Voor zover door appellante nieuwe gegevens zijn ingebracht heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich terecht op het standpunt gesteld dat die gegevens geen inzicht verschaffen over de medische situatie en het functioneren van appellante op
17- en 18-jarige leeftijd. Evenals bij de voorgaande beoordelingen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarbij terecht in aanmerking genomen dat appellante van haar 15e tot haar 22e levensjaar heeft gewerkt. Het Uwv mocht het verzoek van appellante dan ook afwijzen onder verwijzing naar het besluit van 25 februari 2004. In wat appellante heeft aangevoerd, wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2019.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) W.M. Swinkels

VC