ECLI:NL:CRVB:2021:3032

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 december 2021
Publicatiedatum
6 december 2021
Zaaknummer
19/4978 ZW-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om wraking in hoger beroep tegen het Uwv

In deze zaak heeft verzoekster hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Tijdens de zitting op 29 september 2021, geleid door rechter S.B. Smit-Colenbrander, heeft verzoekster verzocht om wraking van de behandelend rechter. Dit verzoek was gebaseerd op de veronderstelling dat de rechter vooringenomen was, omdat deze geen vragen stelde over de professionele standaarden voor verzekeringsartsen, terwijl dit een belangrijk punt was in de zaak. De behandelend rechter heeft echter aangegeven dat zij niet akkoord ging met het wrakingsverzoek.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 6 december 2021 de beslissing genomen om het wrakingsverzoek af te wijzen. De Raad oordeelde dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die deze onpartijdigheid in twijfel trokken. De rechter had tijdens de zitting vragen gesteld aan zowel verzoekster als de gemachtigde van het Uwv, en had de voortgang en orde van de zitting op een correcte manier bewaakt.

De Raad concludeerde dat het verzoek om wraking niet was onderbouwd met feiten die een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid konden aantonen. De beslissing werd genomen door de voorzitter E.J.M. Heijs en de leden J.J.T. van den Corput en J.P.A. Boersma, in aanwezigheid van griffier E.J. van der Veldt. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

19/4978 ZW-W
Datum beslissing: 6 december 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)

PROCESVERLOOP

Verzoekster heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 oktober 2019, 19/376, in een geding tussen verzoekster en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2021, met als behandelend rechter S.B. Smit-Colenbrander. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door mr. E.M. Prins, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.P.F. Oosterbos.
Na de zitting heeft verzoekster verzocht om wraking van de behandelend rechter.
De behandelend rechter heeft in reactie op het wrakingsverzoek meegedeeld daarin niet te berusten.
Verzoekster en de behandelend rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van de Raad op 29 november 2021. Verzoekster is niet verschenen. De behandelend rechter is, zoals aangekondigd, evenmin verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Blijkens de memorie van toelichting bij artikel 8:15 van de Awb is de ratio van het instituut van wraking gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid.
2. Verzoekster heeft aan haar verzoek om wraking ten grondslag gelegd dat uit het verloop van de zitting van 29 september 2021 blijkt van vooringenomenheid van de behandelend rechter jegens haar. Daarbij heeft zij, kort samengevat, op het volgende gewezen. In deze zaak is onder meer als hogerberoepsgrond naar voren gebracht dat het Uwv niet heeft gehandeld in overeenstemming met de professionele standaarden die gelden voor verzekeringsartsen. Hier heeft de behandelend rechter geen enkele vraag over gesteld aan het Uwv. Wel heeft de behandelend rechter tijdens de zitting meegedeeld dat volgens de toepasselijke wetgeving verzekeringsartsen niet gebonden zijn aan die standaarden. Daarmee heeft de behandelend rechter er blijk van gegeven al een oordeel te hebben gevormd over de zaak ten gunste van het Uwv.
3.1.
Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de (persoon van de) rechter die de zaak behandelt. Bij de beoordeling van een verzoek om wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn. Slechts als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij daarover bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is, moet dit vermoeden wijken (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 16 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:370).
3.2.
Het bepalen van het zittingsverloop, de voortgang van de zitting en de orde in de zittingszaal behoort tot de taakuitoefening van de rechter. Ook het stellen van kritische vragen behoort tot de taak van de rechter (zie onder meer de uitspraken van 19 april 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW3667, en van 3 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2030). Uit het proces-verbaal van de zitting van 29 september 2021 blijkt dat de behandelend rechter niet alleen aan verzoekster en haar gemachtigde maar ook aan de gemachtigde van het Uwv diverse vragen heeft gesteld naar aanleiding van de hogerberoepsgronden. De behandelend rechter heeft er hierbij op gewezen dat in deze zaak de vraag voorligt of het Uwv verzoekster terecht per 3 september 2018 hersteld heeft verklaard voor haar werkzaamheden bij de
ex-werkgever. In dat verband heeft de behandelend rechter opgemerkt dat de vraag of een verzekeringsarts de protocollen wel of niet precies heeft nageleefd, niet zo zwaarwegend is als het volgens verzoekster, gelet op haar opmerkingen daarover, zou moeten zijn. Het zijn handvatten, hulpmiddelen. Hierop heeft de gemachtigde van verzoekster meegedeeld dat hij bekend is met de lijn van de Raad wat betreft richtlijnen en protocollen en dat hij begrijpt dat de Raad gebonden is aan de voorliggende rechtsvraag. De behandelend rechter heeft hierop geantwoord dat zij begrijpt dat verzoekster ook andere zaken zou willen bespreken, maar dat zij gebonden is aan de vraag die voorligt. Uit het enkele feit dat de behandelend rechter het in deze zaak toepasselijke kader op deze wijze aan de orde heeft gesteld, kan geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid of vooringenomenheid van de rechter worden afgeleid.
4. Uit het voorgaande volgt dat het verzoek om wraking moet worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om wraking af.
Deze beslissing is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en J.J.T. van den Corput en J.P.A. Boersma als leden, in tegenwoordigheid van E.J. van der Veldt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2021.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) E.J. van der Veldt