Uitspraak
19 2548 WAJONG
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
BESLISSING
G.A.J. van den Hurk als leden, in tegenwoordigheid van R. van der Heide als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 december 2021.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellant, die sinds 29 oktober 2005 een Wajong-uitkering ontvangt, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had het beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaard. Dit besluit betrof de afwijzing van een verzoek om schadevergoeding wegens een onrechtmatig besluit van het Uwv van 29 mei 2007, waarbij de Wajong-uitkering van appellant met terugwerkende kracht werd ingetrokken. Appellant stelde dat dit besluit onrechtmatig was en dat hij recht had op schadevergoeding vanwege de nabetaling van zijn Wajong-uitkering in 2011, die hij ontving na een herziening van het besluit in 2011. Het Uwv had eerder erkend dat het besluit van 29 mei 2007 onrechtmatig was, maar weigerde de schadevergoeding te vergoeden die appellant eiste. De Raad voor de Rechtspraak heeft in hoger beroep geoordeeld dat het besluit van 29 mei 2007 inderdaad als onrechtmatig moet worden aangemerkt en dat appellant recht heeft op schadevergoeding. De Raad heeft het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat appellant recht heeft op een schadevergoeding van € 8.474,- voor de periode van 1 juli 2006 tot januari 2010. Daarnaast is het Uwv veroordeeld tot betaling van € 1.000,- wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De proceskosten zijn ook vergoed.