1.5.Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van appellante gedeeltelijk gegrond verklaard en de hoogte van de terugvordering verlaagd naar € 23.164,51. Het college heeft daarbij aanleiding gezien om met toepassing van artikel 60a, vierde lid, van de Participatiewet (PW) verschillende door de rechtbank, Raad en Hoge Raad uitgesproken proceskostenveroordelingen en reeds uitbetaalde vergoedingen van proceskosten tot een bedrag van € 15.845,57 te verrekenen met de openstaande vordering op appellante. Na verrekening stond op 1 maart 2019 nog een vordering van € 7.318,94 open. Appellante heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de Raad.
2. Appellante heeft tegen de uitspraak van de Raad van 8 januari 2019 cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. Bij arrest van 22 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1829, heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. 3. Appellante heeft op de hierna te bespreken gronden beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.Appellante heeft allereerst aangevoerd dat zij in de periode in geding geen gezamenlijke huishouding met X heeft gevoerd. Appellante meent dat er om die reden niets van haar terug te vorderen valt.
4.1.2.Deze beroepsgrond treft geen doel. De Raad heeft in zijn uitspraak van 8 januari 2019 een eindoordeel gegeven over de rechtmatigheid van de intrekking en terugvordering van de bijstand over de periode in geding. De Raad heeft daarbij de beroepsgrond van appellante dat geen sprake was van een gezamenlijke huishouding tussen haar en X verworpen. Bij arrest van 22 november 2019 heeft de Hoge Raad het door appellante tegen de uitspraak van de Raad ingestelde beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. Gelet daarop kan wat appellante nu nog over de aanwezigheid van een gezamenlijke huishouding in de periode in geding aanvoert in deze procedure niet meer aan de orde komen. De omvang van het geding is beperkt tot de vraag of het college met het bestreden besluit op de juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de Raad van 8 januari 2019.
4.2.1.Appellante heeft verder aangevoerd dat het college zich bij het bestreden besluit ten onrechte heeft beperkt tot het maken van een nieuwe berekening van de hoogte van het terug te vorderen bedrag. Appellante meent dat het college de terugvordering had moeten toetsen aan de bepalingen van de wet, waaronder aan artikel 58, zevende lid, onder d, van de PW en aan de beginselen van behoorlijk bestuur.
4.2.2.Deze beroepsgrond slaagt evenmin. Het college heeft met het bestreden besluit uitvoering gegeven aan de in de uitspraak van de Raad van 8 januari 2019 neergelegde opdracht om een berekening te maken van het terug te vorderen bedrag over de periode in geding. Zoals ook uit 4.1.2 volgt is het geschil in deze procedure beperkt tot de vraag of het college dat met het bestreden besluit op juiste wijze heeft gedaan. Het college heeft bij het nemen van dit besluit niet hoeven toetsen of de terugvordering zelf voldoet aan de bepalingen van de wet of de beginselen van behoorlijk bestuur.
4.3.1.Appellante heeft over de terugvordering verder aangevoerd dat het college gelet op haar persoonlijke situatie af moet zien van verdere invordering van de terugvordering dan wel over had moeten gaan tot kwijtschelding van de openstaande vordering.
4.3.2.Zoals volgt uit 4.1.2 is de omvang van dit geding beperkt tot de vraag of het college bij het bestreden besluit op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de Raad van 8 januari 2019. Een procedure over een verzoek om af te zien van invordering dan wel om kwijtschelding ligt in dit geding niet voor. Voor zover appellante meent dat aanleiding bestaat af te zien van verdere invordering dan wel kwijtschelding kan zij daartoe bij het college een verzoek indienen.
4.4.1.Appellante heeft aangevoerd dat het bestreden besluit niet aan de vereisten voldoet, omdat in dit besluit twee terug te betalen bedragen worden genoemd.
4.4.2.Deze beroepsgrond slaagt niet. In het bestreden besluit heeft het college een berekening gemaakt van de terugvordering na verrekening van verschillende proceskostenveroordelingen. Omdat ten tijde van het bestreden besluit over de verrekening van een bedrag van een proceskostenveroordeling van € 4.242,- nog een procedure bij de rechtbank liep, heeft het college in het bestreden besluit toegelicht dat na verrekening van de proceskostenvergoedingen een vordering resteert van € 7.318,94, inclusief de proceskostenveroordeling van € 4.242,- waarover nog een procedure loopt. Zonder verrekening van dat bedrag bedraagt de vordering € 11.560,94. Niet valt in te zien waarom het noemen van twee bedragen maakt dat het bestreden besluit niet aan de vereisten voldoet, nog daargelaten dat appellante niet heeft onderbouwd welke vereisten dit zouden zijn. Het college heeft met deze toelichting juist helderheid willen verschaffen over de hoogte van de vordering na eventuele verrekening van de proceskostenveroordeling van € 4.242,-. Overigens heeft de rechtbank het betreffende beroep inmiddels ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft appellante geen hoger beroep ingesteld.
4.5.1.Voorts stelt appellante dat de in het bestreden besluit opgenomen toelichting over de naar het oordeel van het college nog openstaande bedragen onvoldoende is om dit besluit juist te kunnen achten.
4.5.2.Dit betoog slaagt niet, reeds omdat appellante niet heeft onderbouwd waarom en in hoeverre de in het bestreden besluit opgenomen toelichting onvoldoende is.
4.6.1.Appellante heeft over de hoogte van de terugvordering nog aangevoerd dat het college in het bestreden besluit ten onrechte geen berekening van de netto en bruto vordering heeft gemaakt, waardoor de in het bestreden besluit genoemde bedragen onvoldoende verifieerbaar zijn.
4.6.2.Ook deze beroepsgrond slaagt niet. In de bijlage bij het bestreden besluit is een gespecificeerde berekening van de terugvordering over de periode in geding opgenomen. Daarin heeft het college per jaar over de periode in geding een berekening gemaakt van de netto en bruto terugvordering. Appellante heeft niet toegelicht waarom deze berekening onjuist zou zijn.