ECLI:NL:HR:2019:1829
Hoge Raad
- Artikel 80a RO-zaken
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen besluiten ingevolge de Wet werk en bijstand
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 november 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE VENLO. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 8 januari 2019, waarin besluiten waren genomen op basis van de Wet werk en bijstand. De Hoge Raad had eerder, op 16 februari 2018, een uitspraak gedaan in een vergelijkbare zaak, waarbij de Centrale Raad van Beroep was teruggewezen voor verdere behandeling.
In het tweede geding in cassatie heeft belanghebbende vijf middelen voorgesteld tegen het oordeel van de Centrale Raad van Beroep. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de voorgestelde middelen geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het beroep in cassatie heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het beroep, of dat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden.
Daarom heeft de Hoge Raad, gehoord de Procureur-Generaal, besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. Tevens is er geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.