ECLI:NL:HR:2019:1829

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 november 2019
Publicatiedatum
20 november 2019
Zaaknummer
19/01224
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen besluiten ingevolge de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 november 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE VENLO. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 8 januari 2019, waarin besluiten waren genomen op basis van de Wet werk en bijstand. De Hoge Raad had eerder, op 16 februari 2018, een uitspraak gedaan in een vergelijkbare zaak, waarbij de Centrale Raad van Beroep was teruggewezen voor verdere behandeling.

In het tweede geding in cassatie heeft belanghebbende vijf middelen voorgesteld tegen het oordeel van de Centrale Raad van Beroep. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de voorgestelde middelen geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het beroep in cassatie heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het beroep, of dat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden.

Daarom heeft de Hoge Raad, gehoord de Procureur-Generaal, besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. Tevens is er geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/01224
Datum22 november 2019
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE VENLO
op het beroep in cassatie gericht tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 8 januari 2019, nrs. 18/1106 WWB, 18/1107 WWB en 18/1108 WWB, betreffende ten aanzien van belanghebbende genomen besluiten ingevolge de Wet werk en bijstand.

1.Het eerste geding in cassatie

Bij arrest van de Hoge Raad van 16 februari 2018, nr. 17/02508, ECLI:NL:HR:2018:205 is vernietigd de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (nrs. 14/5733 WWB, 14/5734 WWB en 15/704 WWB), behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht, de proceskosten en de schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, met terugwijzing van het geding naar de Centrale Raad van Beroep ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest.

2.Het tweede geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen het oordeel van de Centrale Raad van Beroep in cassatie ingesteld en daarbij vijf middelen voorgesteld.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De Hoge Raad is van oordeel dat de voorgestelde middelen geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het beroep in cassatie heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het beroep in cassatie of omdat de middelen klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaren.

4.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2019.