ECLI:NL:CRVB:2019:248
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking bijstandsuitkering en gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de intrekking van de bijstandsuitkering van appellante, die volgens het college van burgemeester en wethouders van Venlo een gezamenlijke huishouding voerde met [X] zonder dit te melden. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de Hoge Raad van 16 februari 2018 in acht genomen, waarin werd vastgesteld dat de Raad niet had beoordeeld of appellante en [X] hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden. De Raad heeft het onderzoek heropend en getuigenverklaringen verzameld die bevestigden dat appellante en [X] vanaf 1 mei 2010 hun hoofdverblijf in de woning van [X] hadden. De Raad oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de gezamenlijke huishouding en dat de intrekking van de bijstand over de periode van 1 januari 2007 tot en met 30 april 2010 onterecht was. De Raad heeft het college opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen over de terugvordering van de bijstandsuitkering. Tevens zijn de proceskosten van appellante vergoed.