In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA. Appellant heeft zich ziek gemeld met klachten aan zijn linkervoet na een fractuur in 2005 en heeft een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Het Uwv heeft geweigerd om appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Centrale Raad van Beroep volgt het oordeel van de rechtbank dat het onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig is geweest. De verzekeringsartsen waren bekend met de klachten van appellant en hebben alle relevante medische informatie in hun beoordeling betrokken. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen medische grondslag is voor verdergaande fysieke beperkingen dan in de FML zijn opgenomen. Ook het standpunt van appellant dat er meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen wegens psychische klachten wordt niet gevolgd, omdat er geen medisch relevante informatie is overgelegd die dit zou onderbouwen.
Daarnaast heeft de Raad geoordeeld dat het Uwv terecht het laatstgenoten inkomen van appellant als excessief hoog heeft aangemerkt en dat het maatmanloon op basis van gegevens van loonwijzer.nl is vastgesteld. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.