ECLI:NL:CRVB:2021:1288
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep WIA-uitkering en geschiktheid voor arbeid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uwv om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante heeft zich ziek gemeld met rug- en psychische klachten en ontving eerder een WW-uitkering. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante met ingang van 7 december 2017 minder dan 35% arbeidsongeschikt is, wat leidt tot de weigering van de WIA-uitkering. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak. De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen reden is om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de werkzaamheden van appellante in medisch opzicht geschikt zijn voor de geselecteerde functies, waaronder die van reisbureaumedewerker, met een bijbehorend uurloon van € 16,-. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische stukken ingebracht die aanleiding geven tot een ander oordeel. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat het laatst genoten inkomen van appellante geen juiste afspiegeling vormt van de verdiensten van een aan haar soortgelijke persoon. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de beslissing van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af.