ECLI:NL:CRVB:2021:242
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van draagkracht bij aanvraag bijzondere bijstand in het kader van executoriaal beslag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de aanvraag van betrokkene voor bijzondere bijstand, waarbij het college van burgemeester en wethouders van Soest de aanvraag had afgewezen op basis van het inkomen van betrokkene, dat volgens het college te hoog was. Betrokkene had een inkomen dat hoger was dan 130% van de voor hem geldende bijstandsnorm, waarbij het college ook het deel van het inkomen waarop executoriaal beslag rustte in aanmerking had genomen.
De rechtbank heeft in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat het college niet had onderkend dat betrokkene niet redelijkerwijs kon beschikken over het inkomen waarop beslag rustte. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze conclusie en oordeelde dat het college bij de vaststelling van de draagkracht van betrokkene in redelijkheid het inkomen waarop executoriaal beslag rustte niet in aanmerking kon nemen. De Raad benadrukte dat de bijstandsnorm toereikend moet zijn voor de noodzakelijke kosten van het bestaan en dat bij de beoordeling van de draagkracht alleen middelen in aanmerking mogen worden genomen die feitelijk kunnen worden aangewend.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep van het college niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad wees erop dat het college weliswaar bevoegd is om betrokkene te verplichten stappen te ondernemen om het beslag op te heffen, maar dat dit niet betekent dat het inkomen waarop beslag rust kan worden meegeteld bij de beoordeling van de draagkracht voor bijzondere bijstand. De uitspraak is openbaar gedaan en er zijn geen proceskosten toegewezen.