Op 26 september 2017 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek. De zaak betreft een hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering. Appellante had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering van € 111,29 per maand voor de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016. Het dagelijks bestuur heeft de aanvraag afgewezen op basis van de vaststelling dat appellante over voldoende vermogen beschikte om deze kosten zelf te dragen. De rechtbank Den Haag heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het dagelijks bestuur de volledige vrijheid heeft in de vaststelling van de draagkracht van een belanghebbende. De Raad oordeelde dat het beleid van het dagelijks bestuur, dat bijzondere bijstand alleen kan worden toegekend voor zover de gevraagde kosten de draagkracht te boven gaan, binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling valt. De Raad bevestigde dat appellante voldoende draagkracht had om de kosten van bewindvoering zelf te voldoen, aangezien haar vermogen de toepasselijke bijstandsnorm overschreed. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank terecht was en dat er geen grond was voor toewijzing van het verzoek om schadevergoeding.
De uitspraak benadrukt de ruimte die gemeenten hebben in de uitvoering van de Wet werk en bijstand, en dat verschillen in uitvoeringspraktijk tussen gemeenten mogelijk zijn. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak waarin soortgelijke beleidsregels aan de orde waren, en wees het verzoek om vergoeding van schade af. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 26 september 2017.