ECLI:NL:CRVB:2021:2133
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verjaring van vordering en erkenning door aflossing in het kader van de WAO
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die in het verleden een WAO-uitkering ontving, had bezwaar gemaakt tegen de terugvordering van teveel ontvangen uitkering door het Uwv. De appellant stelde dat de vordering was verjaard, maar de rechtbank oordeelde dat de verjaring was gestuit. De appellant had in 2011 een betalingsvoorstel gedaan om maandelijks € 50,- af te lossen op de vordering, wat door het Uwv was geaccepteerd. Dit werd door de rechtbank gezien als erkenning van de vordering, waardoor de verjaring niet van toepassing was. De Centrale Raad bevestigde deze conclusie en oordeelde dat de appellant de vordering had erkend door zijn betalingsvoorstel en de daaropvolgende aflossingen. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en het hoger beroep van de appellant werd afgewezen. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van verjaring van de vordering en dat de terugvordering rechtsgeldig was.