ECLI:NL:CRVB:2004:AP0028
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- K.J.S. Spaas
- J.W. Schuttel
- C.W.J. Schoor
- Rechtspraak.nl
Verjaring en terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkeringen in het kader van de AAW en WAO
In deze zaak gaat het om de vraag of de verjaring van de terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkeringen wordt gestuit door een schriftelijke en ondubbelzinnige mededeling van de gedaagde. De appellant ontving een uitkering op basis van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), heeft in 1999 een terugvordering ingesteld van een bedrag dat onterecht aan de appellant was uitbetaald over de periode van 1 maart 1992 tot 11 juli 1994. De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze terugvordering, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank Leeuwarden heeft het beroep van de appellant tegen deze beslissing afgewezen.
In hoger beroep heeft de Raad voor de Rechtspraak de zaak behandeld. De appellant stelde dat de vernietiging van een eerder besluit van gedaagde, dat de terugvordering betrof, meebracht dat de verjaringstermijn niet meer kon worden gestuit. De Raad oordeelde echter dat de mededeling van gedaagde van 26 maart 1997, waarin de terugvordering werd aangekondigd, voldoende was om de verjaring te stuiten. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de argumenten van de appellant niet opgingen. De Raad concludeerde dat de terugvordering binnen de wettelijke termijn was ingesteld en dat de vernietiging van het eerdere besluit niet betekende dat de terugvordering niet meer geldig was.
De uitspraak van de Raad bevestigt dat een schriftelijke mededeling van terugvordering, ook al wordt deze later vernietigd, kan dienen als stuiting van de verjaring. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de gedaagde in de proceskosten te veroordelen. De uitspraak werd gedaan op 30 maart 2004.